the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Ezra 6
1 Toen stelde men op bevel van koning Darius een onderzoek in in de boekerij te Babel, waar men de schatten neerlegde,2 en werd in den burcht te Ahmetha, dat in het landschap Medie ligt, een rol gevonden waarop geschreven stond: Oorkonde.3 In het eerste jaar van koning Cyrus heeft koning Cyrus dit bevel gegeven: Het godshuis te Jeruzalem, dit huis zal herbouwd worden tot een plaats waar men offers brengt, met stevige fundamenten; zestig el zal het hoog en zestig el breed zijn,4 van drie lagen gehouwen steen en een laag hout. De kosten zullen uit de koninklijke kas betaald worden.5 Ook zal men de gouden en zilveren vaten van het godshuis die Nebukadnesar uit den tempel te Jeruzalem weggenomen en naar Babel gebracht heeft, teruggeven; opdat zij in den tempel te Jeruzalem op hun plaats komen en gij ze in het godshuis nederzet.6 Derhalve, Tatthenai, landvoogd van het gebied aan den overkant der rivier, Sjethar-bozenai, gij moet met uw ambtgenoten, de commissarissen van den overkant der rivier, verre blijven van die plaats.7 Laat den arbeid aan dat godshuis ongehinderd voortgaan: dat de landvoogd der Joden en hun oudsten het herbouwen op zijn plaats.8 Voorts wordt door mij last gegeven, hoe gij met die oudsten der Joden moet medewerken tot den bouw van dit godshuis: uit 's konings inkomsten van de schatting die aan den overkant der rivier geheven wordt zullen stipt aan die mannen de kosten worden betaald; hetgeen niet nagelaten mag worden.9 En wat nodig is, zowel jonge stieren als rammen en lammeren tot brandoffers voor den God des hemels, tarwe, zout, wijn en olie, naar het voorschrift der priesters te Jeruzalem, worde hun zonder verzuim dag aan dag verstrekt;10 opdat zij liefelijke offergeuren ontsteken voor den God des hemels en bidden voor het leven des konings en zijner zonen.11 Voorts wordt door mij gelast, dat, wanneer iemand aan deze beschikking iets verandert, tot straf een balk uit zijn huis gehaald en hij opgehangen daaraan vastgehecht en zijn huis tot een mesthoop gemaakt zal worden.12 En God, die zijn naam daar heeft doen wonen, stote ieder neder, koning of volk, die zijn hand uitstrekt om het te wijzigen of aan dit godshuis te Jeruzalem schade toe te brengen. Ik, Darius, heb dit bevel gegeven; stipt worde het uitgevoerd!
13 Toen hebben Tatthenai, de landvoogd van het gebied aan den overkant der rivier, Sjethar-bozenai en hun medeambtenaren stipt gehandeld overeenkomstig den last dien koning Darius hun had doen toekomen.14 En de oudsten der Joden bouwden en vorderden goed, door het profeteren van den profeet Haggai en van Zacharja, den zoon van Iddo; zij bouwden en voltooiden krachtens bevel van den god van Israel en krachtens bevel van Cyrus, Darius en Artahsjasta, den koning der Perzen.15 Zo was dit huis gereed den derden dag van de maand Adar; dit was het zesde jaar der regering van koning Darius.16 Nu vierden de Israelieten, de priesters, de Levieten en de overige ballingen de inwijding van dit godshuis met vreugde,17 en brachten ter inwijding van dit godshuis ten offer honderd stieren, tweehonderd rammen vierhonderd lammeren, en ten schuldoffer voor gans Israel twaalf bokken, naar het getal der stammen van Israel.18 En zij stelden de priesters aan, naar hun klassen, en de Levieten, naar hun afdelingen, over den dienst van God, die te Jeruzalem woont, naar hetgeen in het boek van Mozes geschreven staat.19 De ballingen vierden het pascha op den veertienden van de eerste maand.20 Want de priesters hadden zich gereinigd, en de Levieten waren allen tot den laatsten man toe rein. Zo slachtten zij het pascha voor al de ballingen, ook voor hun broeders, de priesters, en voor zichzelf.21 En het werd gegeten door de Israelieten die uit de ballingschap teruggekeerd waren, en door allen die zich van de onreinheid der volken des lands afgezonderd en zich bij hen aangesloten hadden om den Heer, den god van Israel, te zoeken.22 Ook vierden zij met vreugde zeven dagen het feest der ongezuurde brooden; want de Heer had hun vreugde bereid en het hart van den koning van Assur tot hen gewend om hen te ondersteunen bij het werk van het huis van God, den god van Israel.