the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Ezechiël 26
1 In het elfde jaar, op den eersten dag der maand, kwam het woord des Heeren aldus tot mij:2 Menschenkind, omdat Tyrus over Jeruzalem gezegd heeft: Ha, ha! opengebroken is de deur der volken, naar mijn kant staat zij open; de sterkbevolkte is ontvolkt--3 daarom spreekt de Heere God aldus: Tyrus, ik ga op u los en doe vele natien tegen u opkomen, gelijk de zee opkomt, golf op golf.4 Zij zullen de muren van Tyrus verwoesten en haar torens omverhalen; ik spoel haar puin weg en maak haar tot een kale rots;5 zij zal een droogplaats voor netten worden midden in de zee; want ik heb het gezegd, spreekt de Heere God. Zij zal den natien ten buit worden,6 en haar dochters op het vasteland zullen door het zwaard gedood worden. Zo zullen zij weten dat ik de Heer ben.7 Zo toch zegt de Heere God: Zie, ik doe van het noorden tegen Tyrus komen Nebukadresar, den koning van Babel, den koning der koningen, met paarden, wagens, ruiters en een menigte van allerlei volk.8 Uw dochters op het vasteland zal hij met het zwaard doden, en tegen u een omschansing maken, een wal opwerpen, een schilddak vormen;9 zijn stormwerktuigen zal hij plaatsen tegen uw muren, met zijn breekijzers uw torens afbreken.10 Het stof, door den drom zijner paarden opgejaagd, zal u bedekken, van het gedruis zijner ruiters en wagenraderen zullen uw muren dreunen, wanneer hij uw poorten binnentrekt, gelijk men een stad waarin bres gemaakt is binnentrekt.11 Hij zal met de hoeven zijner paarden al uw straten vertrappen, uw bevolking met het zwaard doden en uw trotsche gedenkteekenen ter aarde neerwerpen;12 uw rijkdom zullen zij buitmaken, uw koopwaren roven, uw muren omverhalen, uw lusthuizen afbreken en de stenen, de balken en het puin van u midden in het water werpen.13 Zo zal ik een einde maken aan het geruis uwer liederen, zal het geluid uwer citers niet meer gehoord worden,14 en maak ik u tot een kale rots: een droogplaats voor netten zult gij worden en nooit worden herbouwd; want ik, de Heer, heb het gezegd, spreekt de Heere God.
15 Zo zegt de Heere God tot Tyrus: Zouden de kustlanden niet geschokt worden van uw dreunenden val, terwijl de verslagenen kermen en het zwaard in uw midden moordt?16 Al de beheerschers der zee zullen van hun tronen afdalen, hun mantels afleggen, hun bontgestikte klederen uittrekken, met ontsteltenis bekleed op den grond gaan zitten, elk ogenblik ontstellen, over u ontzet zijn17 en een klaagzang over u aanheffen, waarin zij van u zeggen: Hoe zijt gij tegrondegegaan, van de zeeen verdwenen, gij hooggeloofde stad, die sterk waart door de zee! gij met uw bewoners, die schrik inboezemden aan al de zeebewoners.18 Thans ontstellen de kustlanden van uw val, staan zij die op zee zijn verbijsterd van uw uiteinde.19 Zo toch zegt de Heere God: Wanneer ik u maak tot een ontvolkte stad, aan de onbewoonde steden gelijk, wanneer ik tegen u den oceaan doe opkomen en de grote wateren u bedekken,20 dan doe ik u neerdalen tot hen die in de groeve gedaald zijn, tot het volk van den voortijd, en doe ik u komen in de onderwereld, aan de van oudsher in ruinen liggende steden gelijk; opdat gij niet meer bewoond wordt noch een plaats inneemt in het land der levenden.21 Tot een voorwerp van ijzing zal ik u stellen: weg zijt gij! Gij zult gezocht, maar tot in eeuwigheid niet teruggevonden worden, spreekt de Heere God.