the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Deuteronomium 24
1 Wanneer iemand een vrouw ten huwelijk neemt en later, als zij hem niet aanstaat, omdat hij iets walgelijks aan haar ontdekt heeft, haar een scheidbrief schrijft, haar dien in handen geeft en haar uit zijn huis wegzendt,2 en zij verlaat zijn huis, gaat heen en wordt de vrouw van een ander,3 maar ook die tweede man krijgt een afkeer van haar, schrijft haar een scheidbrief, geeft haar dien in handen en zendt haar weg uit zijn huis; of die tweede man die haar tot vrouw genomen heeft sterft--4 zo is het haar eersten echtgenoot, die haar had weggezonden, niet geoorloofd haar andermaal tot vrouw te nemen, nadat zij zich heeft laten verontreinigen; want dat is iets afschuwelijks in het oog des Heeren: gij zult het land dat de Heer, uw god, u ten erfdeel geeft niet met zonde beladen.
5 Wanneer iemand pas een vrouw heeft genomen, zal hij met het leger niet uittrekken, en zal men hem in geen opzicht iets opleggen; een jaar lang zal hij vrij blijven voor zijn huis en vrolijk zijn met de vrouw die hij genomen heeft.6 Men zal op den handmolen noch op den molensteen beslag leggen; want dan legt men beslag op het leven.7 Wanneer iemand betrapt wordt op het stelen van een mens, een zijner broeders, een Israeliet, en hem als een rechtloze behandelt en verkoopt, dan zal die dief sterven. Zo zult gij het kwaad uit uw midden uitroeien.8 Draagt zorg, bij de plaag der melaatsheid zeer nauwgezet het ganse onderricht op te volgen dat de Levietische priesters u geven; volgt nauwgezet op wat ik hun geboden heb.9 Gedenkt wat de Heer, uw god, bij uw uittocht uit Egypte onderweg aan Mirjam heeft gedaan.10 Wanneer gij van uw naaste enige schuld te vorderen hebt, zult gij zijn huis niet binnentreden om iets van hem tot pand te nemen;11 buiten moet gij blijven staan; en de man wiens schuldeiser gij zijt zal het pand tot u naar buiten brengen;12 is hij een arm man, zo zult gij in zijn pand niet gaan slapen,13 maar moet gij het hem zeker bij zonsondergang terugbrengen; opdat hij in zijn kleed ga slapen en u zegene. Dit zal u tot gerechtigheid zijn bij den Heer, uw god.
14 Gij zult een armen, behoeftigen daglooner, hetzij een uwer broeders, hetzij een der vreemden die in uw land, in uw steden, wonen, niet verdrukken.15 op denzelfden dag moet gij hem zijn loon geven, dat er de zon niet over onderga; want hij is arm en verlangt er naar; opdat hij den Heer niet tegen u aanroepe en gij schuldig wordt.16 De vaders zullen niet met de kinderen ter dood gebracht worden, noch de kinderen met de vaders; ieder zal om zijn eigen zonde worden ter dood gebracht.17 Gij zult het recht van vreemde en wees niet buigen, noch op het kleed ener weduwe beslag leggen.18 Gedenk dat gij slaaf zijt geweest in Egypte, en de Heer, uw god, u daaruit heeft losgekocht; daarom gebied ik u dit te doen.19 Wanneer gij op uw akker aan het oogsten zijt en een schoof op den akker vergeet, zult gij niet terugkomen om die te halen: voor den vreemde, den wees en de weduwe zal zij zijn; opdat de Heer, uw god, u zegene in al den arbeid uwer handen.20 Wanneer gij de vruchten van uw olijfboom afslaat, zult gij hem niet nog eens nazoeken: voor den vreemde, den wees en de weduwe zal het zijn.21 Wanneer gij de druiven van uw wijnstok afsnijdt, zult gij geen nalezing houden: voor den vreemde, den wees en de weduwe zal het zijn.22 Gedenk dat gij slaaf zijt geweest in Egypteland; daarom gebied ik u dit te doen.