the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Deuteronomium 17
1 Gij zult aan den Heer, uw god, geen rund of schaap offeren waaraan enig gebrek of iets verkeerds is; want hiervan heeft de Heer, uw god, een afschuw.2 Wanneer in uw midden, in een uwer steden, die de Heer, uw god, u geeft, iemand gevonden wordt, man of vrouw, die doet wat kwaad is in het oog van den Heer, uw god, zodat hij zijn verbond schendt3 en andere goden gaat dienen en aanbidden: de zon of de maan of enig deel van het heir des hemels, wat ik verboden heb,4 dan zult gij, wanneer het u bericht is en gij gehoord hebt, goed onderzoek doen; en zie, is het waarheid, staat de zaak vast, is dit afschuwelijk stuk in Israel bedreven,5 zo zult gij dien man of die vrouw die dit kwaad bedreven heeft uitbrengen naar de poort en stenigen, dat zij sterven.6 Op de verklaring van twee of drie getuigen zal de veroordeelde ter dood gebracht worden; hij zal niet ter dood gebracht worden op de verklaring van een getuige.7 De hand der getuigen zal het eerst tegen hem zijn om hem ter dood te brengen, en de hand van het ganse volk daarna. Zo zult gij het kwaad uit uw midden uitroeien.
8 Wanneer enige zaak u te duister is in de rechtspraak over manslag, over geschillen, over verwonding, of over welke twistzaak ook in uw steden, zo zult gij u opmaken en opgaan naar de plaats die de Heer, uw god, zal uitkiezen,9 u vervoegen bij de Levietische priesters en bij den rechter die er in die dagen zal zijn, en hen raadplegen, en zij zullen u de rechtzaak uiteenzetten.10 En gij zult u gedragen naar hetgeen zij u verkondigen van die plaats welke de Heer zal uitkiezen, en nauwgezet alles waarvan zij u onderrichten nakomen:11 naar de onderrichting die zij u geven en de rechtspraak die zij u zeggen zult gij u gedragen; gij zult niet afwijken van hetgeen zij u verkondigen, ter rechter zij noch ter linkerzij.12 En de man die zich zo verwaten gedraagt dat hij niet luistert naar den priester die aldaar staat om den Heer, uw god, te dienen, of naar den rechter, die man zal sterven, en gij zult het kwaad uit Israel uitroeien.13 En het ganse volk zal het horen en vrezen en voortaan niet verwaten zijn.
14 Wanneer gij komt in het land dat de Heer, uw god, u geeft, het in bezit neemt en er in woont, en gij denkt dan: Ik wil een koning over mij aanstellen, gelijk al de mij omringende volken--15 zo zult gij in elk geval tot koning over u aanstellen een dien de Heer, uw god, zal uitkiezen: uit het midden uwer broeders zult gij een koning over u aanstellen; het zal u niet vrijstaan een buitenlander, een die uw broeder niet is, aan uw hoofd te plaatsen.16 Hij mag echter niet veel paarden houden; opdat hij niet, om vele paarden te houden, het volk naar Egypte terugvoere; terwijl de Heer tot u gezegd heeft: Gij zult nooit meer terugkeren op dezen weg.17 Ook mag hij niet veel vrouwen nemen, opdat zijn hart niet afwijke; noch zich zeer veel goud en zilver verzamelen.18 Maar hij zal, zodra hij zit op zijn koningstroon, zich bij de Levietische priesters in een boekrol een afschrift laten vervaardigen van deze wet;19 die zal hij bij zich houden en er in lezen al zijn levensdagen; om te leren den Heer, zijn god, te vrezen door nauwgezet alle woorden dezer wet en deze inzettingen te betrachten;20 opdat zijn hart zich niet boven zijn broeders verheffe en hij niet afwijke van de geboden, ter rechter zij of ter linkerzij, maar lang gezeten blijve op zijn koningstroon, hij en zijn zonen, in het midden van Israel.