Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Daniël 6

1 Het docht Darius goed over het koninkrijk honderd twintig satrapen aan te stellen, die in het gehele rijk zouden zijn,2 en over hen drie rijksbestierders waarvan Daniel een was, aan wie die satrapen rekenschap zouden geven; opdat de koning geen schade zou lijden.3 Deze Daniel nu bleek boven de rijksbestierders en satrapen uit te munten, omdat in hem een buitengewone geest was; zodat de koning het voornemen koesterde hem over het gehele rijk te stellen.4 Toen zochten de rijksbestierders en satrapen een aanklacht tegen Daniel te vinden in zake het rijksbestuur; maar zij konden geen grond tot aanklacht of iets slechts vinden, omdat hij getrouw was en generlei verzuim of slechtheid in hem aangetroffen werd.5 Toen zeiden die mannen: Wij zullen tegen dezen Daniel geen aanklacht vinden, tenzij wij die tegen hem vinden door de wet van zijn god.

6 Dientengevolge bestormden die rijksbestierders en satrapen den koning met deze woorden: Koning Darius, leef tot in eeuwigheid!7 Alle rijksbestierders, landvoogden, satrapen, raadsheren en stadhouders hebben het raadzaam geacht een koninklijk besluit uit te vaardigen en een verbod te doen afkondigen: Ieder die gedurende dertig dagen iets verzoekt aan enig god of mens behalve aan u, den koning, zal in den leeuwenkuil geworpen worden.8 Wil dan, o koning, dat verbod doen afkondigen en het geschrift opstellen, hetwelk, als een onveranderlijke wet, een wet van Meden en Perzen, onherroepelijk zal zijn.9 Dientengevolge stelde koning Darius het geschrift en verbod op.10 Daniel nu ging, zodra hij vernomen had dat dit geschrift opgesteld was, naar zijn huis, in welks bovenkamer hij vensters had die uitzagen in de richting van Jeruzalem, en knielde driemaal daags neder, aanbad en loofde zijn God, juist zoals hij voordezen placht te doen.

11 Toen overvielen die mannen hem en vonden Daniel biddend en smekend tot zijn God.12 Hierop traden die mannen voor den koning en zeiden tot hem over het koninklijk verbod: Hebt bij geen verbod opgesteld, inhoudende dat alwie dertig dagen lang iets verzoekt aan enig god of mens behalve aan u, den koning, in den leeuwenkuil zal geworpen worden? De koning antwoordde en zeide: Dit staat vast als een wet van Meden en Perzen, die niet veranderd kan worden.13 Toen antwoordden zij den koning: Daniel, een der Joodse ballingen, heeft zich aan u, den koning, niet gestoord noch aan het verbod dat gij opgesteld hebt, en doet driemaal daags zijn gebed.14 Dit horend, werd de koning zeer verdrietig en peinsde op middelen om Daniel te redden; tot zonsondergang deed hij zijn best hem te verlossen.15 Maar die mannen hielden bij den koning aan en zeiden tot hem: Weet, o koning, dat het een wet van Meden en Perzen is dat geen verbod of besluit hetwelk de koning neemt herroepen kan worden.16 Toen beval de koning Daniel te halen en in den leeuwenkuil te werpen. De koning richtte zich met deze woorden tot Daniel: Uw god, dien gij onophoudelijk dient, verlosse u!17 Een steen werd gehaald en op den kuil gelegd, en de koning verzegelde dien met zijn zegel en het zegel zijner rijksgroten; opdat in hetgeen omtrent Daniel besloten was niets veranderd werd.

18 Daarna ging de koning in zijn paleis, bracht den nacht vastend door, liet geen vrouwen bij zich brengen, en de slaap week van hem.19 In den morgenstond, zodra het licht werd, stond de koning op en ging ijlings naar den leeuwenkuil.20 Toen hij den kuil naderde, riep hij Daniel met droeve stem; de koning hief aan en zeide tot Daniel: Daniel, dienaar van den levenden God, heeft de god dien gij onophoudelijk dient u kunnen redden van de leeuwen?21 En Daniel sprak tot den koning: O koning, leef tot in eeuwigheid!22 Mijn God heeft zijn engel gezonden en den muil der leeuwen gestopt, zodat zij mij geen leed hebben gedaan; nademaal ik voor hem gerecht ben bevonden; en ook tegen u, o koning, heb ik geen kwaad gedaan.23 Hierop werd de koning zeer blij en gaf hij bevel Daniel uit den kuil op te trekken. En toen Daniel uit den kuil opgetrokken was, werd aan hem generlei letsel gevonden; omdat hij vertrouwd had op zijn God.24 Nu beval de koning de mannen te halen die Daniel hadden aangeklaagd, en zij werden met hun kinderen en vrouwen in den leeuwenkuil geworpen; nauwelijks hadden zij den bodem van den kuil aangeraakt, of de leeuwen maakten zich van hen meester en vermorzelden al hun beenderen.

25 Toen schreef koning Darius aan alle volken, stammen en talen die op de ganse aarde wonen: Uw heil zij groot!26 Van mij gaat het bevel uit dat men in het gehele gebied van mijn koninkrijk voor den god van Daniel zal sidderen en vrezen; want hij is de levende God, hij bestaat tot in eeuwig-heid, zijn koninkrijk wordt door niets gedeerd, en zijn heerschappij duurt tot den einde;27 hij redt en verlost, en doet in den hemel en op de aarde tekenen en wonderen. Want hij heeft Daniel uit de macht der leeuwen gered.28 Deze Daniel nu was voorspoedig onder de regering van Darius en die van Cyrus, den Pers.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile