the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Handelingen 8
1 Ook Saulus schepte behagen in zijn terechtstelling. Te dien dage barstte een hevige vervolging los tegen de gemeente in Jeruzalem; alle leden werden verstrooid over de streken van Judea en Samarie, behalve de apostelen.2 Vrome mannen droegen Stefanus ten grave en bedreven een zwaren rouw over hem.3 En Saulus vervolgde de gemeente, drong de huizen binnen, sleepte mannen en vrouwen mee en wierp ze in de gevangenis.
4 Zij die verstrooid werden gingen op verschillende plaatsen de Blijmare brengen.5 Zo trok Filippus naar de stad Samarie en predikte aan de inwoners den Christus.6 De schare leende eendrachtig het oor aan hetgeen door Filippus gezegd werd, zowel om hetgeen zij hoorden als om de wonderen die zij hem zagen doen.7 Want uit velen van hen die onreine geesten hadden voeren dezen luidkeels schreeuwend uit; ook werden vele verlamden en kreupelen genezen;8 zodat in die stad grote blijdschap heerste.9 In die stad nu was zeker man, Simon genaamd, die reeds vroeger toverkunsten gedaan en het volk van Samarie in verrukking gebracht had door te zeggen dat hij iets bijzonders was.10 Allen, van den kleinste tot den grootste, hingen hem aan en zeiden: Dat is de kracht Gods die de Grote Kracht heet.11 Zij hingen hem aan omdat hij reeds geruimen tijd hen door zijn kunsten betoverd had.12 Maar nu zij Filippus geloofden, die de Blijde boodschap van het Koninkrijk Gods en den naam van Jezus Christus bracht, lieten zij, mannen en vrouwen, zich dopen.13 Simon zelf werd gelovig en bleef, na gedoopt te zijn, voortdurend bij Filippus, en toen hij de wonderen en grote krachtsuitingen zag, raakte hij buiten zichzelf.
14 Toen de apostelen in Jeruzalem hoorden dat Samarie het woord Gods aangenomen had, zonden zij Petrus en Johannes tot hen.15 Zij kwamen en baden voor hen dat zij den Heiligen Geest mochten ontvangen;16 want die was nog op niemand hunner neergedaald; zij waren slechts door den doop gebracht onder den naam van den Heer Jezus.17 Nu legden zij hun de handen op, en zij ontvingen den Heiligen Geest.18 En toen Simon zag dat door de handoplegging der apostelen de Geest geschonken werd, bood hij hun geld aan19 en zeide: Geeft ook mij de macht dat hij wien ik de handen opleg den Heiligen Geest ontvangt.20 Maar Petrus zeide tot hem: Uw geld ga met u ten verderve, omdat gij gemeend hebt Gods gave voor geld te kunnen krijgen.21 Gij hebt generlei deel aan deze zaak; want uw hart is niet oprecht tegenover God.22 Bekeer u dan van deze uw boosheid, en bid den Heer, of misschien u vergeven wordt wat in uw hart is opgekomen.23 Want ik zie dat uw ziel vol bittere gal is en gij verstrikt zijt in ongerechtigheid.24 Nu antwoordde Simon: Bidt gij voor mij tot den Heer; opdat niets van hetgeen gij hebt gezegd mij treffe. --25 Toen zij hun getuigenis afgelegd en het woord des Heeren verkondigd hadden, keerden zij naar Jeruzalem terug en brachten nog de Blijde boodschap aan vele dorpen der Samaritanen.
26 Een engel des Heeren zeide tot Filippus: Maak u op en ga zuidwaarts den weg op van Jeruzalem naar Gaza; die is eenzaam.27 Hij maakte zich op en ging op reis. En zie, een Ethiopier, een invloedrijke kamerling van Kandace, de koningin der Ethiopiers, haar opperschatmeester, die naar Jeruzalem was getrokken om er te aanbidden,28 was op de terugreis en las, op zijn wagen gezeten, in den profeet Jezaja.29 En de Geest zeide tot Filippus: Ga dicht bij dien wagen lopen.30 En toen Filippus er bij kwam, hoorde hij hem in den profeet Jezaja lezen en zeide: Verstaat gij wel wat gij leest?31 Hij zeide: Hoe zou ik dat kunnen wanneer niemand mij den weg wijst? en nodigde Filippus uit bij hem op den wagen te gaan zitten.32 De afdeling der Schrift die hij las was deze: Als een schaap is hij ter slachting geleid, en als een lam, stom voor zijn scheerders, zo doet hij den mond niet open.33 Toen hij vernederd werd, werd het vonnis over hem vernietigd; zijn nakroost, wie zal het tellen? Want zijn leven wordt van de aarde opgeheven.34 Nu vroeg de kamerling Filippus: Ik bid u, van wien zegt de profeet dit? Van zichzelf of van een ander?35 Toen opende Filippus den mond en bracht hem, van dat Schriftwoord uitgaande, de blijmare over Jezus.36 En toen zij de reis vervolgden, kwamen zij aan een water en zeide de kamerling: Daar is water: wat belet mij gedoopt te worden?37 43.ac.nl.lie.nt.his008:038 Hij liet den wagen stilhouden; beiden, Filippus en de kamerling, daalden in het water af, en hij doopte hem.39 Toen zij uit het water opstegen, voerde de Geest des Heeren Filippus weg; de kamerling zag hem niet meer en vervolgde zijn weg met blijdschap.40 Wat Filippus betreft, men vond hem terug bij Azotus; hij reisde rond en verkondigde de Blijde boodschap in alle steden, totdat hij te Cesarea kwam.
span data-lang="dut" data-trans="lie" data-ref="act.8.1" class="versetxt">1 Ook Saulus schepte behagen in zijn terechtstelling. Te dien dage barstte een hevige vervolging los tegen de gemeente in Jeruzalem; alle leden werden verstrooid over de streken van Judea en Samarie, behalve de apostelen.2 Vrome mannen droegen Stefanus ten grave en bedreven een zwaren rouw over hem.3 En Saulus vervolgde de gemeente, drong de huizen binnen, sleepte mannen en vrouwen mee en wierp ze in de gevangenis.4 Zij die verstrooid werden gingen op verschillende plaatsen de Blijmare brengen.5 Zo trok Filippus naar de stad Samarie en predikte aan de inwoners den Christus.6 De schare leende eendrachtig het oor aan hetgeen door Filippus gezegd werd, zowel om hetgeen zij hoorden als om de wonderen die zij hem zagen doen.7 Want uit velen van hen die onreine geesten hadden voeren dezen luidkeels schreeuwend uit; ook werden vele verlamden en kreupelen genezen;8 zodat in die stad grote blijdschap heerste.9 In die stad nu was zeker man, Simon genaamd, die reeds vroeger toverkunsten gedaan en het volk van Samarie in verrukking gebracht had door te zeggen dat hij iets bijzonders was.10 Allen, van den kleinste tot den grootste, hingen hem aan en zeiden: Dat is de kracht Gods die de Grote Kracht heet.11 Zij hingen hem aan omdat hij reeds geruimen tijd hen door zijn kunsten betoverd had.12 Maar nu zij Filippus geloofden, die de Blijde boodschap van het Koninkrijk Gods en den naam van Jezus Christus bracht, lieten zij, mannen en vrouwen, zich dopen.13 Simon zelf werd gelovig en bleef, na gedoopt te zijn, voortdurend bij Filippus, en toen hij de wonderen en grote krachtsuitingen zag, raakte hij buiten zichzelf.
14 Toen de apostelen in Jeruzalem hoorden dat Samarie het woord Gods aangenomen had, zonden zij Petrus en Johannes tot hen.15 Zij kwamen en baden voor hen dat zij den Heiligen Geest mochten ontvangen;16 want die was nog op niemand hunner neergedaald; zij waren slechts door den doop gebracht onder den naam van den Heer Jezus.17 Nu legden zij hun de handen op, en zij ontvingen den Heiligen Geest.18 En toen Simon zag dat door de handoplegging der apostelen de Geest geschonken werd, bood hij hun geld aan19 en zeide: Geeft ook mij de macht dat hij wien ik de handen opleg den Heiligen Geest ontvangt.20 Maar Petrus zeide tot hem: Uw geld ga met u ten verderve, omdat gij gemeend hebt Gods gave voor geld te kunnen krijgen.21 Gij hebt generlei deel aan deze zaak; want uw hart is niet oprecht tegenover God.22 Bekeer u dan van deze uw boosheid, en bid den Heer, of misschien u vergeven wordt wat in uw hart is opgekomen.23 Want ik zie dat uw ziel vol bittere gal is en gij verstrikt zijt in ongerechtigheid.24 Nu antwoordde Simon: Bidt gij voor mij tot den Heer; opdat niets van hetgeen gij hebt gezegd mij treffe. --25 Toen zij hun getuigenis afgelegd en het woord des Heeren verkondigd hadden, keerden zij naar Jeruzalem terug en brachten nog de Blijde boodschap aan vele dorpen der Samaritanen.
26 Een engel des Heeren zeide tot Filippus: Maak u op en ga zuidwaarts den weg op van Jeruzalem naar Gaza; die is eenzaam.27 Hij maakte zich op en ging op reis. En zie, een Ethiopier, een invloedrijke kamerling van Kandace, de koningin der Ethiopiers, haar opperschatmeester, die naar Jeruzalem was getrokken om er te aanbidden,28 was op de terugreis en las, op zijn wagen gezeten, in den profeet Jezaja.29 En de Geest zeide tot Filippus: Ga dicht bij dien wagen lopen.30 En toen Filippus er bij kwam, hoorde hij hem in den profeet Jezaja lezen en zeide: Verstaat gij wel wat gij leest?31 Hij zeide: Hoe zou ik dat kunnen wanneer niemand mij den weg wijst? en nodigde Filippus uit bij hem op den wagen te gaan zitten.32 De afdeling der Schrift die hij las was deze: Als een schaap is hij ter slachting geleid, en als een lam, stom voor zijn scheerders, zo doet hij den mond niet open.33 Toen hij vernederd werd, werd het vonnis over hem vernietigd; zijn nakroost, wie zal het tellen? Want zijn leven wordt van de aarde opgeheven.34 Nu vroeg de kamerling Filippus: Ik bid u, van wien zegt de profeet dit? Van zichzelf of van een ander?35 Toen opende Filippus den mond en bracht hem, van dat Schriftwoord uitgaande, de blijmare over Jezus.36 En toen zij de reis vervolgden, kwamen zij aan een water en zeide de kamerling: Daar is water: wat belet mij gedoopt te worden?37 43.ac.nl.lie.nt.his008:038 Hij liet den wagen stilhouden; beiden, Filippus en de kamerling, daalden in het water af, en hij doopte hem.39 Toen zij uit het water opstegen, voerde de Geest des Heeren Filippus weg; de kamerling zag hem niet meer en vervolgde zijn weg met blijdschap.40 Wat Filippus betreft, men vond hem terug bij Azotus; hij reisde rond en verkondigde de Blijde boodschap in alle steden, totdat hij te Cesarea kwam.