the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Handelingen 4
1 Terwijl zij tot het volk spraken, kwamen de priesters, de tempelhoofdman en de Sadduceen,2 verstoord omdat zij het volk leerden en in den persoon van Jezus de opstanding uit de doden verkondigden;3 zij sloegen de handen aan hen en zetten hen gevangen tot den volgenden dag; want het was reeds laat.4 En velen van hen die de prediking aangehoord hadden werden gelovig. Het getal der mannen steeg tot ongeveer vijfduizend.
5 Den volgenden dag kwam de overheid met de oudsten en de schriftgeleerden in Jeruzalem samen,6 ook de hogepriester Annas, met Kajafas, Johannes, Alexander en allen die tot het hogepriesterlijk geslacht behoorden,7 lieten hen voorbrengen en vroegen: Door welke kracht en door welken naam hebt gij dat gedaan?8 Toen sprak Petrus, vol van den Heiligen Geest, tot hen: Oversten des volks en oudsten,9 indien wij heden verhoord worden over een weldaad aan een ziek mens bewezen, en gevraagd door middel waarvan hij genezen is,10 zo zij bekendgemaakt aan u allen en geheel het volk Israel dat door den naam van Jezus Christus den Nazoreer, dien gij gekruisigd hebt en God uit de doden heeft opgewekt, deze man gezond voor uw ogen staat.11 Hij is de steen die door u, de bouwlieden, afgekeurd, maar tot hoeksteen geworden is.12 Ook is door niemand anders het heil te verkrijgen; want onder den hemel is geen andere naam waardoor wij gered moeten worden aan de mensen gegeven.13 Toen zij zagen, hoe vrijmoedig Petrus en Johannes waren en begrepen dat het ongeletterde, eenvoudige mensen waren, verwonderden zij zich en herkenden hen als volgelingen van Jezus;14 zij zagen ook den genezene bij hen staan en konden hen dus niet weerspreken.
15 Zij bevalen hun derhalve de rechtzaal te verlaten en overlegden met elkander:16 Wat zullen wij met die mensen doen? Want dat een kennelijk wonder door hen is verricht is duidelijk voor alle inwoners van Jeruzalem en kunnen wij niet loochenen;17 maar opdat het niet nog meer verbreid worde onder het volk, moeten wij hun streng verbieden verder tot enig mens met gebruikmaking van dien naam te spreken.18 Zij lieten hen dan weer binnenkomen en verboden hun nadrukkelijk voortaan met een woord te reppen van den naam van Jezus Christus of daarover iets te leren.19 Maar Petrus en Johannes gaven hun ten antwoord: Oordeelt zelf of het voor God te verantwoorden is dat wij naar u meer horen dan naar God.20 Want het is ons onmogelijk te zwijgen van hetgeen wij gezien en gehoord hebben.21 Na hen nog scherper bedreigd te hebben stelden zij hen in vrijheid; want zij zagen geen kans hen te straffen, omdat zij het volk vreesden; daar allen God verheerlijkten over hetgeen gebeurd was.22 Want de man aan wien dat wonder der genezing was geschied was over de veertig jaar oud.
23 Toen zij in vrijheid gesteld waren, gingen zij naar de hunnen en verhaalden alwat de overpriesters en oudsten tot hen gezegd hadden.24 Op het horen hiervan hieven zij eendrachtig de stem tot God op en zeiden: Heer, Gij zijt het die den hemel, de aarde, de zee en alwat daarin is gemaakt hebt,25 die door den Heiligen Geest, bij monde van David, uw dienaar, hebt gesproken: Waarom woeden de heidenen en hebben de volken nietige bedenksels?26 De koningen der aarde zijn opgetreden, en de vorsten hebben saamgespannen tegen den Heer en zijn Christus. --27 Want inderdaad hebben in deze stad saamgespannen tegen uw heiligen dienaar Jezus, dien Gij gezalfd hebt, Herodes en Pontius Pilatus, met heidenen en volken van Israel,28 om te doen alwat uw hand en raad vooruit bepaald had dat zou geschieden.29 Nu dan, Heer, zie neer op hun bedreiging en stel uw dienstknechten in staat met volle vrijmoedigheid uw woord te spreken,30 door uw hand uit te strekken tot genezingen, wonderen en tekenen door den naam van uw heiligen dienaar Jezus. --31 En toen zij gebeden hadden beefde de plaats waar zij vergaderd waren, werden allen met den Heiligen Geest vervuld en spraken zij vrijmoedig het woord Gods.
32 Al de gelovigen waren een van hart en ziel: niet een van hen zeide dat iets van het zijne zijn eigendom was; maar zij hadden alles gemeen.33 Met grote kracht getuigden de apostelen van de opstanding van den Heer Jezus, en grote genade werd allen geschonken.34 Want er was onder hen geen behoeftige; immers, alwie akker of huis bezat verkocht het, bracht de opbrengst mee en legde die aan de voeten der apostelen;35 dan werd aan ieder naar zijn behoefte uitgedeeld.36 Zekere Jozef, door de apostelen Barnabas bijgenaamd--dat is: zoon der vermaning--een Leviet, uit Cyprus afkomstig,37 die een stuk land bezat, verkocht dat, bracht het geld en legde het aan de voeten der apostelen.