the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Handelingen 19
1 Terwijl Apollos in Korinthe was, reisde Paulus de bergstreken door en kwam te Efeze, waar hij enige leerlingen vond,2 tot wie hij zeide: Hebt gij den Heiligen Geest ontvangen toen gij gelovig zijt geworden? Zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord dat er een Heilige Geest is.3 Hij zeide: Met welken doop zijt gij dan gedoopt? Zij zeiden: Met den Johannesdoop.4 Paulus zeide: Johannes doopte den bekeringsdoop, terwijl hij het volk wees op hem die na hem kwam, in wien zij moesten geloven, dat is op Jezus.5 Toen zij dit hoorden, werden zij door den doop tot den naam van den Heer Jezus gebracht,6 en toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de Heilige Geest op hen: zij spraken tongetaal en profeteerden.7 Bij elkaar waren het ongeveer twaalf mannen.
8 Drie maanden lang kwam hij in de synagoge en trad er vrijmoedig op met betogen en bewijzen over het Koninkrijk Gods.9 Maar toen sommigen zich verhardden en in hun ongeloof ten aanhoren der schare kwaad spraken van den Heilsweg, zonderde hij zich van hen af en verzamelde de leerlingen in de school van Tyrannus, waar hij dag aan dag met hen sprak.10 Dit gebeurde twee jaar lang; zodat alle inwoners van Azie, Joden en heidenen, het woord des Heeren hoorden.11 Ook deed God ongewone wonderen door de handen van Paulus;12 zodat zelfs wanneer doeken en voorschoten van zijn lijf op de zieken werden overgebracht, de kwalen van hen weken en de boze geesten uitvoeren.
13 Toen beproefden sommige van de rondtrekkende Joodse duivelbanners over de mensen die door boze geesten bezeten waren den naam van den Heer Jezus uit te spreken. Zij zeiden dan: Ik bezweer u bij den Jezus dien Paulus predikt!14 Zij die dit deden waren de zeven zonen van zekeren Skevas, een Joodsen overpriester.15 Maar de boze geest zeide tot hen: Jezus ken ik, en Paulus ook; maar wie zijt gij?16 En de mens in wien de boze geest was sprong op hen los, overweldigde hen beiden en mishandelde ze; zodat zij naakt en gewond uit het huis vluchtten.17 Toen dit aan alle Joden en heidenen die te Efeze woonden bekend werd, viel vrees op hen allen en kreeg de naam van den Heer Jezus grote eer.18 Ja, vele dergenen die het geloof aangenomen hadden, kwamen belijden en bekendmaken wat zij misdaan hadden,19 en sommigen die zich met toverkunsten afgegeven hadden, brachten de boeken en verbrandden ze voor aller oog. Men schatte de waarde er van op vijftigduizend zilverstukken.20 Zo wies door de kracht des Heeren het woord, en het werd machtig.
21 Toen deze zaak afgelopen was, vatte Paulus het voornemen op over Macedonie en Achaje naar Jeruzalem te trekken, en, zeide hij, nadat ik daar geweest ben moet ik ook Rome zien.22 Hij zond dan twee zijner helpers, Erastus en Timotheus, naar Macedonie, terwijl hijzelf nog enigen tijd in Azie bleef.23 En omstreeks dienzelfden tijd ontstond er geen geringe beroering over den Heilsweg.24 Want zekere Demetrius, een zilversmid, fabrikant van zilveren Artemis -tempeltjes, bezorgde aan de kunstenaars heel wat werk.25 Dezen nu riep hij samen, met de werklieden in dat bedrijf, en sprak hen aldus toe: Mannen, gij weet dat wij aan dit werk onzen welstand danken,26 en gij ziet en hoort nu, hoe die Paulus een talrijke schare niet alleen in Efeze, maar ook in bijna geheel Azie, door zijn redeneringen afvallig heeft gemaakt; daar hij zegt dat er geen met handen gemaakte goden zijn.27 Zo lopen wij gevaar niet alleen dat ons vak in minachting komt, maar ook dat het heiligdom der grote godin Artemis voor niets wordt gerekend. Ja, zo zal haar majesteit, die door geheel Azie en de wereld geeerd wordt, tenietgaan.28 Op het horen hiervan werden zij woedend en riepen: Groot is de Artemis der Efeziers!29 De gehele stad kwam in opschudding; men stormde als een enig man naar den schouwburg en sleepte de Macedoniers Cajus en Aristarchus, reisgenoten van Paulus, mee.30 Toen Paulus zich onder het volk wilde begeven, lieten de leerlingen het hem niet toe;31 en sommige der leden van het bestuur der provincie, die hem goedgezind waren, lieten hem dringend verzoeken niet naar den schouwburg te gaan.32 Daar riep de een dit, de ander dat, want de vergadering was verward; de meesten wisten zelfs niet waarom zij saamgekomen waren.33 Nu liet men uit de menigte Alexander tevoorschijnkomen, daar de Joden hem voortduwden. Alexander wenkte met de hand en wilde spreken om zich voor het volk te verdedigen;34 maar toen men bemerkte dat hij een Jood was, ging er een eenparig geroep onder hen op; wel twee uur lang schreeuwde men: Groot is de Artemis der Efeziers!35 De stadssecretaris wist de menigte tot bedaren te brengen en sprak: Mannen van Efeze, welk mens is er die niet weet dat de stad Efeze de tempelbewaarster is van de grote Artemis en van het uit den hemel gevallen beeld?36 Daar dit onweersprekelijk is, moet gij u rustig houden en niets onberadens doen.37 Want gij hebt hierheen deze mannen gebracht, die geen tempelschenders zijn en onze godin niet smaden.38 Indien Demetrius en zijn gildebroeders iets tegen iemand hebben, welnu, er worden rechtszittingen gehouden, en er zijn stadhouders; laten zij een aanklacht indienen.39 Hebt gij nog een anderen wens, die kan in een wettige volksvergadering al of niet ingewilligd worden.40 Want wij lopen gevaar van oproer aangeklaagd te worden om hetgeen heden gebeurt; daar er geen reden voor is en wij buiten staat zijn ons te rechtvaardigen over dezen oploop.41 Met die woorden ontbond hij de bijeenkomst.