the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
2 Samuël 20
1 Nu bevond zich daar toevallig een deugniet, met name Sjeba, de zoon van Bichri, een Benjaminiet. Deze stak de bazuin en zeide: Wij hebben niets met David te maken! Wij hebben niets te maken met den zoon van Izai! Elk naar zijn tenten, Israel!2 Toen gingen alle Israelieten van David weg en volgden Sjeba, den zoon van Bichri; maar de Judeers bleven bij hun koning, van den Jordaan tot aan Jeruzalem.3 Te Jeruzalem in zijn huis teruggekeerd, nam de koning de tien bijvrouwen die hij had achtergelaten om het huis te bewaren, deed haar in afzondering wonen en voorzag in haar onderhoud, maar kwam niet tot haar; zo waren zij tot haar dood toe opgesloten als onbestorven weduwen.
4 En de koning zeide tot Amaza: Roep mij de Judeers op en zorg binnen drie dagen hier te zijn.5 Dienvolgens ging Amaza heen om Juda op te roepen; maar toen hij over den gestelden tijd dien David bepaald had uitbleef,6 zeide David tot Abisjai: Nu zal Sjeba, de zoon van Bichri, ons nog gevaarlijker worden dan Absalom. Neem gij dus de dienaren uws heren en zet hem na; opdat hij geen versterkte steden bereike en zich aan ons oog onttrekke.7 Toen trokken, onder aanvoering van Abisjai, Joab, de Krethiers en Plethiers en al de helden uit en verlieten Jeruzalem om Sjeba, den zoon van Bichri, te vervolgen.8 Toen zij bij den groten steen te Gibeon waren, kwam Amaza hen tegemoet. En Joab--hij had onder zijn opperkleed een zwaard in de hand, terwijl hij daarover aan zijn lenden een zwaard in de schede droeg, dat er uitging en op den grond viel--9 Joab dan zeide tot Amaza: Gaat het goed met u, mijn broeder? en greep hem meteen met de rechterhand in den baard om hem te kussen.10 Daar nu Amaza niet op zijn hoede was tegen het zwaard dat Joab in de hand had, stak deze hem er mede in den buik, zodat de ingewanden op den grond vielen, en Amaza, zonderdat hij hem een tweeden stoot behoefde te geven, stierf. Daarna zetten Joab en zijn broeder Abisjai Sjeba, den zoon van Bichri, na,11 terwijl een van Joabs volgers bij Amaza bleef staan en zeide: Alwie Joab genegen is en alwie aan David behoort volge joab!12 Amaza nu lag, in zijn bloed gewenteld, midden op den weg, en toen die man zag dat al het volk bleef staan, droeg hij Amaza van den weg naar het veld en wierp een kleed over hem; dewijl hij zag dat ieder die er bij kwam bleef staan.13 Zodra hij van den weg verwijderd was, ging iedereen voorbij, Joab achterna, om Sjeba, den zoon van Bichri, na te zetten.
14 Deze trok intussen door alle stammen van Israel; maar men wilde niet van hem weten. En hij kwam te Abel-beth-Maacha, gevolgd door al de Bichrieten.15 De vervolgers kwamen hem in Abel-beth-Maacha belegeren en wierpen een wal tegen de stad op.16 Toen kwam een wijze vrouw de stad uit, ging op het voorwerk staan, terwijl al het volk van Joab bezig was den muur te vernielen, en riep: Hoort! Hoort! Zegt toch aan Joab: Kom hier, opdat ik met u spreke!17 Hierop kwam Joab nader bij haar, en de vrouw zeide: Zijt gij Joab? Hij antwoordde: ja. Zij zeide tot hem: Hoor uw dienstmaagd aan. Hij zeide: Ik luister.18 Nu sprak zij: Oudtijds placht men te zeggen: Navragen moet men te Abel en te Dan, of is afgeschaft19 wat de betrouwbare mannen van Israel hebben vastgesteld. Gij tracht een moederstad in Israel te vernietigen. Waarom wilt gij 's Heeren erfdeel te gronde richten?20 Joab hernam: Dat zij verre, verre van mij, dat ik zou te gronde richten en verwoesten.21 Dat is geenszins het geval. Maar een man van het gebergte van Efraim, met name Sjeba, de zoon van Bichri, heeft zijn hand tegen koning David opgeheven; levert hem alleen uit, dan zal ik van de stad wegtrekken. Hierop zeide de vrouw tot Joab: Zie, zijn hoofd zal u over den muur worden toegeworpen.22 Daarna ging de vrouw de stad in en sprak naar haar wijsheid met de ganse bevolking; waarop zij Sjeba, den zoon van Bichri, het hoofd afsloegen en het Joab toewierpen. Deze stak hierop de bazuin, en men verstrooide zich, van de stad weg, elk naar zijn tenten. En Joab keerde naar Jeruzalem tot den koning terug.
23 Joab was over het ganse leger gesteld; Benaja, de zoon van Jojada, over de Krethiers en de Plethiers;24 Adoniram over de herendiensten; Josafat de zoon van Ahilud, was kanselier;25 Sjisja schrijver; Sadok en Abjathar waren priesters;26 ook was Ira, de Jithriet, priester van David.