the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
2 Samuël 18
1 En David monsterde het volk dat bij hem was, stelde over hen oversten van duizend en van honderd aan2 en splitste het volk in drie afdelingen, waarvan hij de eerste onder het bevel stelde van Joab, de tweede onder Abisjai, Seruja's zoon, den broeder van Joab, de derde onder Ittai, den Gattiet. Daarop zeide de koning tot het volk: Ik zal zelf met u uittrekken.3 Maar het volk zeide: Gij moogt niet uittrekken. Want al nemen wij de vlucht, men zal op ons geen achtslaan, en al sneuvelt van ons de helft, men zal op ons geen achtslaan; want gij zijt tienduizend van ons waard. Het is dus het beste, dat gij in de stad blijft om te hulp te komen.4 Hierop zeide de koning tot hen: Ik zal aan uw verlangen voldoen. De koning ging dus aan de poort staan, terwijl al het volk bij honderden en bij duizenden uittrok,5 en gaf aan Joab Abisjai en Ittai den last: Behandelt den jongeling, Absalom, met zachtheid. En het ganse volk hoorde, hoe de koning aan al de legeroversten dezen last ten aanzien van Absalom gaf.6 Zo trok het volk uit, het veld in, Israel tegemoet, en toen het in het woud van Mahanaim tot een treffen kwam,7 leed het krijgsvolk van Israel voor Davids dienaren de nederlaag. De nederlaag op dien dag was groot: twintigduizend man sneuvelden,8 en toen de strijd zich over de ganse streek uitbreidde, verteerde het woud nog meer volk dan het zwaard te dien dage verteerd had.
9 Absalom zelf, rijdende op een muilezel, stiet op Davids dienaren; de muilezel kwam onder de takken van een grote terebint, Absaloms hoofd raakte in die terebint vast, en hij bleef tussen hemel en aarde hangen, terwijl de muilezel waarop hij reed doorliep.10 Een man zag het, deelde het aan Joab mede en zeide: Daar heb ik Absalom aan een terebint zien hangen!11 Toen zeide Joab tot den man die hem dit mededeelde: Als gij dat zaagt, waarom hebt gij hem daar dan niet neergeveld? Ik had u tien sikkelen zilver en een gordel willen geven.12 Maar de man zeide tot Joab: AI kon ik duizend sikkelen zilver in mijn hand afwegen, ik zou mijn hand niet uitsteken naar den zoon des konings; want te onzen aanhoren heeft de koning u, Abisjai en Ittai geboden: Past op den jongeling, op Absalom!13 Had ik mij aan zijn leven vergrepen--en niets blijft voor den koning verborgen--dan zoudt gij u op een afstand houden.14 Hierop zeide Joab: Geenszins. Ik wil u voorgaan. En drie werpspietsen in de hand nemende, stiet hij ze Absalom, die nog levend midden in den boom hing, in het hart;15 waarop tien volgers, wapendragers van Joab, van alle kanten op Absalom lossloegen en hem doodden.16 Nu stak Joab de bazuin, waarop het volk de vervolging van de Israelieten staakte; want Joab verschoonde het volk.17 Men nam Absalom op, wierp hem in het woud in een groten kuil en stapelde een zeer groten steenhoop op hem, terwijl gans Israel naar zijn tenten vluchtte.18 Absalom nu had, bij zijn leven, den wij-steen die in het Koningsdal staat genomen en te zijner ere opgericht; want hij zeide: Ik heb geen zoon om mijn naam in gedachtenis te doen blijven. Zo noemde hij dien wij-steen naar zijn naam, en hij heet Absaloms hand, tot op dezen dag.
19 En Ahimaas, de zoon van Sadok, zeide tot Joab: Laat mij heenlopen en den koning de tijding brengen dat de Heer hem recht verschaft en hem uit de hand zijner vijanden verlost heeft.20 Maar Joab zeide tot hem: Vandaag moet gij geen boodschapper zijn; een anderen keer moogt gij tijding brengen, maar heden niet; 's konings zoon is immers dood!21 Meteen zeide hij tot een Ethiopier: Ga den koning melden wat gij gezien hebt. De Ethiopier boog zich voor Joab en liep heen.22 Maar Ahimaas, de zoon van Sadok, hield aan en zeide tot Joab: Hoe het zij, laat ook mij heenlopen, den Ethiopier achterna. Joab hernam: Waarom zoudt gij dat doen, mijn zoon? Bodeloon is voor u toch niet te krijgen.23 Ahimaas zeide: Hoe het zij, laat mij gaan. Toen zeide hij tot hem: Ga dan! En Ahimaas liep in de richting van de Jordaanstreek en kwam den Ethiopier voor.24 David zat tussen de beide poorten, toen de schildwacht het dak van de poort op den muur beklom en, de ogen opslaande, zag, hoe daar een man alleen kwam aanlopen.25 De schildwacht meldde dit met luider stem aan den koning. De koning zeide: Is hij alleen, dan is hij een boodschapper. Toen hij steeds nader kwam,26 zag de schildwacht een anderen man komen aanlopen en riep in de poort: Daar komt alweer een man alleen aanlopen! De koning zeide: Dat is ook een boodschapper.27 De schildwacht vervolgde: Aan het lopen zou ik zeggen dat de eerste Ahimaas, de zoon van Sadok, is. Waarop de koning zeide: Dat is een goed man; hij komt zeker met goede tijding.28 Nadergekomen, zeide Ahimaas tot den koning: Heil! wierp zich op zijn aangezicht voor den koning ter aarde en sprak: Geloofd zij de Heer, uw god, die de mannen welke hun hand tegen mijn heer den koning hebben opgeheven heeft overgeleverd.29 De koning vroeg: Is de jongeling, Absalom, ongedeerd? waarop Ahimaas antwoordde: Ik zag wel, toen Joab uw dienaar afzond, een groten oploop, maar ik weet niet wat er gaande was.30 De koning zeide: Ga ter zijde en blijf daar staan. Toen hij ter zijde gegaan was en zijn plaats ingenomen had,31 kwam de Ethiopier aan en zeide: Ontvange mijn heer de koning de blijde boodschap dat de Heer u heden recht heeft verschaft en u verlost heeft uit de hand van allen die tegen u opstonden!32 De koning vroeg aan den Ethiopier: Is de jongeling, Absalom, ongedeerd? waarop hij antwoordde: Moge het den vijanden van mijn heer den koning en allen die tegen u zijn opgestaan om kwaad te doen vergaan als dien jongeling!33 Toen ging de koning ontroerd naar de bovenkamer van de poort weende en zeide al weenende: Mijn zoon! Absalom, mijn zoon! Mijn zoon Absalom! Och ware ik in uw plaats gestorven! Absalom, mijn zoon! mijn zoon!