Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

2 Koningen 4

1 Een vrouw uit de vrouwen der profetenzonen riep tot Eliza: Mijn man, uw knecht, is gestorven, en gijzelf weet dat uw knecht godvrezend is geweest. Nu is de schuldeiser mijn beide kinderen komen halen als zijn slaven.2 Eliza zeide tot haar: Wat kan ik voor u doen? Vertel mij: Wat hebt gij in huis? Zij zeide: Uw dienstmaagd heeft niet met al in huis behalve een kruik olie.3 Hij zeide: Ga heen, vraag buitenshuis vaten, van al uw buren, ledige vaten, vooral niet te weinig.4 Ga dan in huis, sluit de deur achter u en uw zonen, en giet in al die vaten, terwijl gij wat vol is laat wegzetten.5 Zij dan ging van hem weg en sloot de deur achter zich en haar zonen; dezen zetten de vaten bij haar, en zij goot steeds.6 Toen ze nu vol waren, zeide zij tot haar zoon: Breng mij nog een vat. Maar hij zeide tot haar: Er is geen vat meer. Toen stond de olie stil.7 Zij ging het aan den godsman vertellen, en deze zeide: Ga de olie verkopen, betaal uw schulden, en leef met uw zonen van het overschot.

8 Op zekeren dag ging Eliza door Sjunem. Aldaar woonde een vermogende vrouw, die hem drong om brood te eten. Dus nam hij daar, zo vaak hij er doorging, zijn intrek om brood te eten.9 En zij zeide tot haar man: Zie eens, ik weet dat hij die hier gedurig doortrekt een heilig godsman is.10 Laat ons nu een kleine getimmerde bovenkamer maken en daar voor hem een bed, tafel, stoel en luchter plaatsen. Wanneer hij dan bij ons komt, zal hij daar zijn intrek nemen.11 Toen hij nu op zekeren dag aldaar kwam, nam hij in de bovenkamer zijn intrek en legde er zich te slapen.12 Daarna zeide hij tot zijn knecht Gehazi: Roep die Sjunammietische. Toen hij haar geroepen had en zij voor hem stond,13 zeide hij tot hem: Zeg haar: Zie, al deze moeite hebt gij u voor ons getroost; wat kan men voor u doen? kan men voor u spreken met den koning, of met den legeroverste? Maar zij zeide: Ik woon in het midden mijns volks.14 Hij zeide: Wat is er dan voor haar te doen? Waarop Gehazi zeide: Zij heeft geen zoon, en haar man is oud.15 Toen zeide hij: Roep haar. Toen hij haar geroepen had en zij in den ingang stond,16 zeide hij: Op dezen tijd in het volgendjaar drukt gij een zoon aan het hart. Zij zeide: Neen, mijn heer, man Gods, belieg uw dienstmaagd niet!17 De vrouw nu werd zwanger en baarde een zoon op den bepaalden tijd in het volgend jaar, gelijk Eliza tot haar gesproken had.

18 Maar toen het kind groot werd, ging het op zekeren dag naar buiten bij zijn vader, bij de maaiers.19 En het zeide tot zijn vader: Mijn hoofd, mijn hoofd! Deze zeide tot den knecht: Neem hem op en breng hem bij zijn moeder.20 Hij nam hem op en bracht hem bij zijn moeder, op wier knieen hij lag tot den middag; toen stierf hij.21 Nu ging zij naar boven en legde hem op het bed van den godsman, sloot de deur, ging naar buiten22 en riep haar man toe: Zend mij een der knechten en een der ezelinnen; opdat ik ijlings naar den godsman ga en terugkome.23 Hij zeide: Waarom gaat gij heden naar hem toe? Het is geen nieuwemaan of sabbat. Zij zeide: Alles wel.24 Vervolgens zadelde zij de ezelin en zeide tot haar knecht: Drijf gestadig voort, houd mij niet op in het rijden, tenzij ik het u zeg.25 Zo ging zij en kwam bij den godsman, op den berg Karmel. Zodra de godsman haar zag aankomen, zeide hij tot zijn knecht Gehazi: Daar is die Sjunammietische;26 nu dan, loop haar tegemoet en zeg tot haar: Is het wel met u? met uw man? met uw kind? Zij zeide: Alles wel.27 Maar toen zij bij den godsman op den berg gekomen was, greep zij zijn voeten. Gehazi trad toe, om haar weg te duwen. Maar de godsman zeide: Laat haar begaan; want zij is bitter bedroefd, en de Heer heeft het voor mij verborgen gehouden en het mij niet medegedeeld.28 En zij zeide: Heb ik van mijn heer een zoon gevraagd? heb ik niet gezegd: Misleid mij niet?29 Toen zeide hij tot Gehazi: Omgord uw lenden, neem mijn staf mede en ga; als gij iemand ontmoet, groet hem niet, en als iemand u groet; beantwoord hem niet; en leg mijn staf op het aangezicht van den knaap.30 Doch de moeder van den knaap zeide: Zo waar als de Heer leeft en gij leeft, ik verlaat u niet. Toen stond hij op en volgde haar.31 Gehazi nu ging voor hen uit en legde den staf op het aangezicht van den knaap; maar er kwam geen geluid of teken van leven. Dus keerde hij terug, hem tegemoet en berichtte hem: De knaap is niet ontwaakt.32 Eliza kwam het huis binnen, en daar was de dode knaap op zijn bed neergelegd.33 Hij ging de kamer binnen, sloot de deur achter hun beiden en bad tot den Heer.34 Daarna ging hij boven op het kind liggen: hij legde zijn mond op den zijnen, zijn ogen op de zijne, zijn handen op de zijne; zo kromde hij zich over hem heen, totdat het vlees van het kind warm werd.35 Daarna kwam hij er af, ging door het huis eenmaal op en neder, klom op en kromde zich over hem heen. Toen niesde de knaap zevenmaal achtereen en deed zijn ogen open.36 Nu riep hij Gehazi en zeide: Roep de Sjunammietische. Deze riep haar, zij kwam tot hem, en hij zeide: Neem uw zoon op.37 Toen kwam zij binnen, viel aan zijn voeten en wierp zich ter aarde; daarna nam zij haar zoon op en ging heen.

38 Eliza nu keerde naar Gilgal terug, terwijl hongersnood in het land was, en de profetenzonen gingen voor hem zitten. Hij zeide tot zijn knecht: Zet den groten pot op en kook moes voor de profetenzonen.39 Toen ging er een uit in het veld om groenten te lezen, en vond een wilden wingerd, waarvan hij wilde kolokwinten las, zijn kleed vol; hij kwam en sneed ze in den pot met moes; want hij kende ze niet.40 Daarna schepte hij voor de mannen op om te eten; maar zodra zij van het moes aten, schreeuwden zij het uit en zeiden: Man Gods, de dood is in den pot! en zij konden het niet eten.41 Maar hij zeide: Haalt meel. Hij wierp het in den pot en zeide: Schep voor het volk op, dat zij eten. Toen was er geen kwaad in den pot.42 Eens kwam iemand uit Baal-sjalisja en bracht den godsman brood der eerstelingen, twintig gerstebroden en tuinvruchten in haar hulzen. Toen zeide hij: Geef het aan het volk, opdat het ete.43 Maar zijn dienaar zeide: Hoe zal ik dit aan honderd man voorzetten? Hij zeide: Geef het aan het volk, opdat het ete. Want zo zegt de Heer: Eten en overhouden.44 Toen zette hij het hun voor, en zij aten en hielden over, naar het woord des Heeren.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile