Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

1 Samuël 2

1 Toen bad Hanna en zeide: Mijn hart is in jubel over den Heer, verhoogd is mijn hoorn over mijn God; wijd geopend is mijn mond tegen mijn vijanden, daar ik in uw hulp mij verblijd.2 Er is geen Heilige als de Heer geen Rotssteen als onze God.3 Spreekt niet aanhoudend: Omhoog maar, omhoog! noch kome verwaten taal uit uw mond. Want een god van wetenschap is de Heer, een god die zijn daden recht maakt.4 De boog der helden is gebroken, wankelenden zijn omgord met kracht;5 verzadigden hebben zich verhuurd voor brood, en hongerigen opgehouden met arbeiden; de onvruchtbare heeft zeven gebaard, en die rijk aan kinderen was is verwelkt.6 Het is de Heer, die doodt en levend maakt, die in het schimmenrijk doet nederdalen en er uit opkomen,7 de Heer, die arm maakt en rijk, die vernedert, maar ook verhoogt;8 die den geringe doet opstaan uit het stof, uit het slijk den nooddruftige verhoogt om hen te plaatsen nevens de edelen, en hen een erezetel te doen innemen. Want aan den Heer behoren de zuilen der aarde, en daarop heeft hij de wereld gesteld.9 De voeten zijner gunstgenoten behoedt hij, maar de goddelozen komen om in de duisternis. Want niet door kracht wordt iemand overwinnaar:10 de Heer doet zijn wederpartijder versagen, de Allerhoogste dondert in den hemel; de Heer richt de einden der aarde om kracht te geven aan zijn koning, en te verhoogen den hoorn zijns gezalfden.

11 Daarna ging zij naar Rama huiswaarts; terwijl de knaap den Heer diende onder opzicht van den priester Eli.12 Eli's zonen nu waren deugnieten: zij stoorden zich niet aan den Heer,13 noch aan wat den priester rechtens van het volk toekwam. Telkens wanneer iemand een offer bracht, kwam de knecht van den priester, zodra het vlees kookte, met een drietandige vork14 en stak daarmede in den ketel, den pot de pan of den schotel; alwat de vork ophaalde nam de priester voor zich. Zo deden zij met alle Israelieten die te Sjilo aan den Heer kwamen offeren.15 Zelfs voordat zij het vet ontstaken kwam wel eens de knecht des priesters en zeide tot den man die het offer bracht: Geef den priester vlees om te braden; hij wil geen gekookt vlees van u nemen, maar rauw.16 Zeide de man dan tot hem: Laat hen eerst het vet offeren, en neem dan naar hartelust voor u--dan zeide hij: Neen! nu zult gij het geven; zo niet, dan neem ik het met geweld.17 Zo werd de zonde dier jongelingen zeer groot voor den Heer; want zij toonden geen eerbied voor de gaven aan den Heer.18 En Samuel diende voor het aangezicht des Heeren, een knaap omgord met een linnen schouderkleed;19 zijn moeder maakte voor hem een klein manteltje, dat zij hem telken jare bracht, als zij met haar man opging om het jaarlijks offer te brengen.20 Dan placht Eli Elkana en zijn vrouw te zegenen en te zeggen: Moge de Heer u kroost uit deze vrouw schenken ter vergoeding voor dat wat gij aan den Heer hebt afgestaan! --waarna zij weder naar hun woonplaats gingen.21 En de Heer sloeg acht op Hanna, en zij baarde nog drie zonen en twee dochters. De jonge Samuel nu werd groot bij den Heer.22 Eli nu was zeer oud, en toen hij alles hoorde wat zijn zonen aan gans Israel deden,23 zeide hij tot hen: Waarom doet gij zulke dingen als ik hoor dat door het volk des Heeren van u verhaald worden?24 Dat mag niet, mijn zonen! want het gerucht dat ik over u hoor is niet goed: gij gedraagt u overmoedig tegen den Heer.25 Wanneer de ene mens tegen den ander zondigt, treedt de godheid als scheidsrechter op; maar zondigt hij tegen den Heer, wie zal voor hem scheidsrechter zijn? Maar zij luisterden niet naar hun vader; want de Heer had besloten hen te doden.26 De jonge Samuel echter nam steeds toe in leeftijd en in gunst, zowel bij den Heer als bij de mensen.

27 Eens kwam een godsman tot Eli en zeide tot hem: Zo zegt de Heer: Geopenbaard heb ik mij aan uws vaders huis, toen zij in Egypte slaven van Farao's huis waren,28 en ik heb het uitverkoren uit al de stammen van Israel om mij tot priesters te zijn, mijn altaar te beklimmen, wierook te ontsteken en het schouderkleed voor mij te dragen en heb aan uws vaders huis al de vuuroffers der Israelieten gegeven.29 Waarom ziet gij dan met afgunstig oog naar mijn offer en mijn gave, en eert gij uw zonen meer dan mij, door toe te laten dat zij zich vergasten aan de keur van alle gaven van Israel, mijn volk?30 Daarom spreekt de Heer, Israels god: Al heb ik uitdrukkelijk gezegd: Uw en uws vaders huis zullen voor altijd voor mijn aangezicht verkeren, thans, zegt de Heer, zij het verre van mij. Want die mij eren zal ik eren, maar die mij minachten zullen te schande worden.31 Zie, de dagen komen dat ik uw arm en dien van uws vaders huis afhouw, zodat niemand in uw huis oud wordt.32 Dan zult gij met afgunstig oog naar al het geluk zien dat ik aan Israel verleen, terwijl in uw huis nooit iemand oud wordt.33 Wel zal ik uw geslacht van mijn altaar niet afsnijden, om uw ogen te doen smachten en uw gemoed te doen kwijnen, maar al uw nakomelingen zullen door het zwaard sterven.34 En daarvan zal u het teken zijn hetgeen uw beiden zonen, Hofni en Pinehas, zal overkomen; op een dag zullen beiden sterven.35 En ik zal mij een betrouwbaren priester aanstellen, die zich gedragen zal naar hetgeen in mijn hart en gemoed is; een duurzaam huis zal ik hem bouwen, en hij zal voor altijd verkeren voor mijn gezalfde.36 En alwie in uw huis is overgebleven zal zich voor hem komen nederwerpen om een zilverstukje en om brood en zal zeggen: Lijf mij toch bij een of andere priesterschap in, opdat ik een bete broods te eten hebbe!

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile