the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
1 Koningen 21
1 Nadezen gebeurde het volgende: Naboth van Jizreel had een wijngaard naast het paleis van Achab, den koning van Samarie.2 En Achab sprak tot Naboth: Geef mij uw wijngaard, opdat hij mijn lusthof worde; want hij ligt juist naast mijn huis; ik wil u er een beteren voor in de plaats geven; of, indien dit u liever is, wil ik u geld geven, zoveel hij waard is.3 Maar Naboth zeide tot Achab: Daarvoor beware mij de Heer, het erfdeel mijner vaderen u te geven!4 Achab, thuis gekomen, wrevelig en vergramd om hetgeen Naboth van Jizreel tot hem gezegd had: Ik geef u het erfdeel mijner vaderen niet--ging op zijn bed liggen, wendde zijn gelaat af en at niet.
5 Toen kwam Izebel, zijn vrouw, bij hem en sprak tot hem: Waarom zijt gij wrevelig gestemd en eet gij niet?6 Hij zeide tot haar: Omdat, toen ik met Naboth van Jizreel sprak en hem zeide: Geef mij uw wijngaard voor geld; of, indien gij het begeert, wil ik u een anderen er voor in de plaats geven--hij gezegd heeft: Ik geef u mijn wijngaard niet.7 Maar Izebel, zijn vrouw, zeide tot hem: Nu moet gij tonen dat gij koning over Israel zijt. Sta op, eet en wees goedsmoeds; ik zal u den wijngaard van Naboth leveren.8 Daarop schreef zij een brief uit naam van Achab, sloot dien met zijn zegel en verzond hem aan de oudsten en de edelen, de stadgenoten van Naboth.9 Zij schreef in den brief het volgende: Kondigt een vasten af; plaatst Naboth aan het hoofd des volks,10 en zet tegenover hem twee deugnieten, die tegen hem moeten getuigen: Gij hebt God en den koning vaarwel gezegd. Brengt hem dan naar buiten en stenigt hem, opdat hij sterve.11 De mannen nu zijner stad, de oudsten en de edelen, zijn stadgenoten, deden zoals Izebel hun gelast had, naar hetgeen geschreven was in den brief dien zij hun gezonden had;12 zij kondigden een vasten af en plaatsten Naboth aan het hoofd des volks;13 vervolgens kwamen de twee deugnieten, zetten zich tegenover hem, en de deugnieten getuigden tegen hem ten overstaan van het volk: Naboth heeft God en den koning vaarwel gezegd. Toen bracht men hem buiten de stad en steenigde hem, zodat hij stierf.14 Daarop zonden zij aan Izebel bericht: Naboth is gestenigd en is dood.15 En zodra Izebel hoorde dat Naboth was gestenigd en dood was, zeide zij tot Achab: Maak u op, neem den wijngaard van Naboth van Jizreel in bezit, dien hij geweigerd heeft u voor geld af te staan; want Naboth is niet meer in leven, hij is dood.16 Zodra Achab nu hoorde dat Naboth dood was, maakte hij zich op, om den wijngaard van Naboth van Jizreel in bezit te gaan nemen.
17 Toen kwam het woord des Heeren tot Elia, den Tisbiet:18 Maak u op, ga Achab, den koning van Israel, die te Samarie woont, tegemoet; zie, hij is in den wijngaard van Naboth, dien hij in bezit is gaan nemen,19 en spreek tot hem: Zo zegt de Heer: Hebt gij doodslag begaan en u tevens verrijkt? Daarom, ter plaatse waar de honden het bloed van Naboth hebben gelekt zullen zij ook het uwe lekken.20 Toen zeide Achab tot Elia: Hebt gij mij gevonden, mijn vijand? Hij zeide: Ik heb u gevonden; omdat gij u verkocht hebt om te doen wat kwaad is in het oog des Heeren.21 Zo zegt de Heer: Zie, ik ga onheil over u brengen, ik zal u wegvagen en van Achab alwat manlijk is, den onmondige en den mondige in Israel, uitroeien,22 en uw huis stellen gelijk dat van Jerobeam, den zoon van Nebat, en gelijk dat van Baeza, den zoon van Ahia; omdat gij mij getergd hebt en Israel hebt doen zondigen.23 Ook van Izebel heeft de Heer gesproken: De honden zullen Izebel verslinden op den grond van? jizreel.24 Wie van Achab in de stad sterft, dien zullen de honden verslinden, en wie van hem op het land sterft, dien zullen de vogelen des hemels verslinden.25 Neen, nooit heeft iemand zich zo als Achab verkocht om te doen wat kwaad was in het oog des Heeren, daartoe aangezet door zijn vrouw Izebel.26 Zeer afschuwelijk handelde hij, aan de schandgoden zich houdende, naar alwat de Amorieten gedaan hadden, die de Heer voor de Israelieten uit had verdreven.27 Achab nu, zodra hij deze woorden hoorde, scheurde zijn klederen en deed een rouwkleed om zijn lijf, vastte, legde zich in het rouwkleed te slapen en liep zachtkens.28 Toen kwam het woord des Heeren tot Elia, den Tisbiet:29 Hebt gij gezien dat Achab zich voor mij heeft verootmoedigd? Omdat hij zich voor mij verootmoedigd heeft, zal ik het onheil niet in zijn dagen brengen; in de dagen zijns zoons zal ik het onheil over zijn huis brengen.