Bible Commentaries
Ruth 1

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, RUTH 1

RUTH

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET BOEK RUTH.

Deze korte geschiedenis van de huiselijke aangelegenheden van een particulier gezin volgt gevoeglijk op het boek der Richteren daar de gebeurtenissen, hier verhaald, plaatshadden in de dagen der richteren en zij gaat ook gevoeglijk aan de boeken van Samuël vooraf, omdat aan het einde er van David ingeleid wordt. De Joden scheiden het echter in hun Bijbels van beide deze boeken, en maken het tot een van de vijf megilloth, of rollen, die zij aan het einde bij elkaar plaatsen, en wel in deze volgorde: Het Hooglied, Ruth, de Klaagliederen, de Prediker, en Esther. Het is waarschijnlijk dat Samuël de schrijver is van dit boek. Het verhaalt geen wonderen of wetten, geen oorlogen en overwinningen, geen staatsomwentelingen, maar eerst de beproeving, en daarna de vertroosting van Naomi, eerst de bekering en daarna de verhoging van Ruth. Veel zulke gebeurtenissen zijn voorgevallen, die wij misschien even waardig vinden om vermeld te worden. Maar God oordeelde het goed en gepast dat deze ter onzer kennis zou gebracht worden, en zelfs gewone geschiedschrijvers achten zich vrij om hun onderwerp te kiezer. Het doel van dit boek is:

I. Ons te wijzen op Gods voorzienigheid, ons te tonen hoe zij bekend is met onze bijzondere aangelegenheden, en ons te leren om in alles het oog op haar gericht te houden, God te erkennen in al onze wegen, en in alle gebeurtenissen, die ons betreffen. Zie 1 Samuel 2:7, 1 Samuel 2:8; Psalms 113:7.

II. Ons tot Christus te leiden, die van Ruth afstamde; een gedeelte van Zijn stamboom eindigt dit boek, vanwaar het overgebracht is in Matthew 1:1. In de bekering van Ruth de Moabietische en hare vermelding in de geslachtslijst van den Messias hebben wij een type van de roeping der heidenen ter bestemder tijd, tot de gemeenschap van Christus Jezus onzen Heere. Van de beproeving van Naomi en Ruth hebben wij een bericht in Ruth 1:1. Voorbeelden van hare naarstigheid en nederigheid in Ruth 2:1. Haar in verwantschap komen met Boaz in Ruth 3:1. Haar gelukkige vestiging hierdoor in Ruth 4:1. En laat ons ons herinneren dat het toneel der gebeurtenis Bethlehem is, de stad waarin onze Verlosser is geboren. In dit hoofdstuk hebben wij Naomi's beproeving.

I. Als verarmde huishoudster door hongersnood gedwongen om naar het land Moabs te gaan, Ruth 1:1 Ruth 1:2.

II. Als treurende weduwe en moeder de dood bewenende van haar echtgenoot en haar twee zonen, Ruth 1:3.

III. Als zorgzame schoonmoeder verlangende goed en vriendelijk te zijn voor haar twee I schoondochters, maar niet wetende hoe het te kunnen toen zij terugkeerde naar haar land, Ruth 1:6. Van Orpa scheidt zij met droefheid, Ruth 1:14. Ruth neemt zij met vrees mede, Ruth 1:15.

IV. Als een arme vrouw teruggezonden naar de plaats, waar zij het eerst gevestigd was, om ondersteund te worden door de goedheid harer vrienden, Ruth 1:19. Dit alles was treurig, al deze dingen schenen tegen haar, en toch hebben zij allen medegewerkt, haar ten goede.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, RUTH 1

RUTH

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET BOEK RUTH.

Deze korte geschiedenis van de huiselijke aangelegenheden van een particulier gezin volgt gevoeglijk op het boek der Richteren daar de gebeurtenissen, hier verhaald, plaatshadden in de dagen der richteren en zij gaat ook gevoeglijk aan de boeken van Samuël vooraf, omdat aan het einde er van David ingeleid wordt. De Joden scheiden het echter in hun Bijbels van beide deze boeken, en maken het tot een van de vijf megilloth, of rollen, die zij aan het einde bij elkaar plaatsen, en wel in deze volgorde: Het Hooglied, Ruth, de Klaagliederen, de Prediker, en Esther. Het is waarschijnlijk dat Samuël de schrijver is van dit boek. Het verhaalt geen wonderen of wetten, geen oorlogen en overwinningen, geen staatsomwentelingen, maar eerst de beproeving, en daarna de vertroosting van Naomi, eerst de bekering en daarna de verhoging van Ruth. Veel zulke gebeurtenissen zijn voorgevallen, die wij misschien even waardig vinden om vermeld te worden. Maar God oordeelde het goed en gepast dat deze ter onzer kennis zou gebracht worden, en zelfs gewone geschiedschrijvers achten zich vrij om hun onderwerp te kiezer. Het doel van dit boek is:

I. Ons te wijzen op Gods voorzienigheid, ons te tonen hoe zij bekend is met onze bijzondere aangelegenheden, en ons te leren om in alles het oog op haar gericht te houden, God te erkennen in al onze wegen, en in alle gebeurtenissen, die ons betreffen. Zie 1 Samuel 2:7, 1 Samuel 2:8; Psalms 113:7.

II. Ons tot Christus te leiden, die van Ruth afstamde; een gedeelte van Zijn stamboom eindigt dit boek, vanwaar het overgebracht is in Matthew 1:1. In de bekering van Ruth de Moabietische en hare vermelding in de geslachtslijst van den Messias hebben wij een type van de roeping der heidenen ter bestemder tijd, tot de gemeenschap van Christus Jezus onzen Heere. Van de beproeving van Naomi en Ruth hebben wij een bericht in Ruth 1:1. Voorbeelden van hare naarstigheid en nederigheid in Ruth 2:1. Haar in verwantschap komen met Boaz in Ruth 3:1. Haar gelukkige vestiging hierdoor in Ruth 4:1. En laat ons ons herinneren dat het toneel der gebeurtenis Bethlehem is, de stad waarin onze Verlosser is geboren. In dit hoofdstuk hebben wij Naomi's beproeving.

I. Als verarmde huishoudster door hongersnood gedwongen om naar het land Moabs te gaan, Ruth 1:1 Ruth 1:2.

II. Als treurende weduwe en moeder de dood bewenende van haar echtgenoot en haar twee zonen, Ruth 1:3.

III. Als zorgzame schoonmoeder verlangende goed en vriendelijk te zijn voor haar twee I schoondochters, maar niet wetende hoe het te kunnen toen zij terugkeerde naar haar land, Ruth 1:6. Van Orpa scheidt zij met droefheid, Ruth 1:14. Ruth neemt zij met vrees mede, Ruth 1:15.

IV. Als een arme vrouw teruggezonden naar de plaats, waar zij het eerst gevestigd was, om ondersteund te worden door de goedheid harer vrienden, Ruth 1:19. Dit alles was treurig, al deze dingen schenen tegen haar, en toch hebben zij allen medegewerkt, haar ten goede.

Verzen 1-5

Ruth 1:1-5

De eerste woorden geven de datum van deze geschiedenis. Het was in de dagen als de richters richtten, Ruth 1:1, niet in de onordelijke dagen, toen er geen koning was in Israël. Maar onder welke van de richters deze dingen voorvielen, wordt ons niet meegedeeld, en de gissingen van de geleerden zijn onzeker. Het moet tegen het begin zijn geweest van de tijd van de richters, want Boaz, die Ruth huwde, was geboren uit Rachab, die in Jozua's tijd de verspieders had ontvangen.

Sommigen denken dat het was in de tijd van Ehud, anderen, in allen van Debora, de geleerde bisschop Patrick is geneigd te denken dat het in de tijd van Gideon was, omdat wij in zijn tijd alleen lezen van een hongersnood, veroorzaakt door de invallen van de Midianieten, Judges 6:3, Judges 6:4.

Terwijl de richters regeerden, sommigen in de ene stad, en anderen in een andere stad, neemt Gods voorzienigheid bijzonder kennis van Bethlehem, en heeft het oog op een Koning, op de Messias zelf, die van twee moeders uit de heidenen zal afstammen, Rachab en Ruth.

I. Hier is een hongersnood in het land, in het land Kanan, het land vloeiende van melk en honing Dit was een van de oordelen, die God gedreigd had over hen te zullen brengen vanwege hun zonden, Leviticus 26:19, Leviticus 26:20.

Hij heeft veel pijlen in Zijn pijlkoker, in de dagen van de richteren werden zij verdrukt door hun vijanden, en als zij zich door dat oordeel niet wilden verbeteren, dan beproefde Hij dit, want als Hij oordeelt zal Hij overwinnen. Als het land rust had, had het daarom nog geen overvloed, zelfs te Bethlehem, dat broodhuis betekent, was er schaarste. Een vruchtbaar land werd tot zouten grond om de weelderigheid en brooddronkenheid in toom te houden van hen, die daarin wonen.

II. Een bericht van een particulier gezin, dat door de hongersnood zeer veel leed, het is het huisgezin van Elimelech. Zijn naam betekent: mijn God een Koning, in overeenstemming met Israëls staat toen de richters richtten want de Heere was hun Koning, en troostrijk was het voor hem en zijn gezin in hun beproeving, dat God hun God was, en dat Hij eeuwiglijk regeert. Zijn vrouw was Naomi, hetgeen betekent mijn beminnelijke of lieflijke. Maar de namen van zijn zonen waren Machlon en Chiljon, ziekte en tering, omdat zij misschien zwakkelijke kinderen waren, die waarschijnlijk niet lang zouden leven. Aldus zijn de voortbrengselen van onze aangename dingen, zwak en ziek, broos en stervend.

III. Het vertrek van dit gezin van Bethlehem naar het land van Moab, aan de andere kant van de Jordaan, om er, vanwege de honger, een bestaan te zoeken, Ruth 1:1, Ruth 1:2. Het schijnt dat er in het land Moabs overvloed was, toen er in het land Israëls schaarste van brood was. De gewone gaven van Gods voorzienigheid worden dikwijls in groter overvloed geschonken aan hen, die vreemdelingen zijn voor God dan aan hen, die Hem kennen en aanbidden. "Moab is van zijn jeugd aan gerust geweest" terwijl Israël "van vat in vat geledigd" Jeremiah 48:11, is niet omdat God de Moabieten meer liefheeft, maar omdat zij hun deel hebben in dit leven. Daarheen gaat Elimelech, niet om er zich voor altijd te vestigen, maar om er gedurende enigen tijd als vreemdeling te verkeren, gedurende de hongersnood, zoals Abraham bij een zelfde gelegenheid naar Egypte is gegaan, en Izak naar het land van de Filistijnen. Nu was: 1. Elimelechs zorg om in de behoeften van zijn gezin te voorzien en zijn medenemen van vrouw en kinderen ongetwijfeld prijzenswaardig. "Zo iemand de zijnen, en voornamelijk zijn huisgenoten, niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend," 1 Timothy 5:8.

Toen hij in die verlegenheid was, heeft hij zijn huis niet verlaten om zelf fortuin te gaan zoeken, vrouw en kinderen zo goed of zo kwaad zij konden voor zichzelf latende zorgen, maar zoals het een teder echtgenoot en liefhebbend vader betaamde, heeft hij waar hij ging hen medegenomen, en niet gedaan zoals de struis, Job 39:19.. Maar:

2. Ik zie niet hoe zijn heengaan naar het land Moabs bij deze gelegenheid gerechtvaardigd kan worden. Abraham en Izak waren slechts vreemdelingen en bijwoners in het land Kanan, en het kwam overeen met hun toestand om te vertrekken. Maar het zaad Israëls was nu gevestigd, en behoorde niet naar het grondgebied van de heidenen te gaan. Welke reden had Elimelech meer dan zijn naburen om weg te gaan?

Indien hij door een slecht beheer zijn vaderlijk erfgoed had verloren en zijn land had verkocht, of verhypothekeerd, (zoals naar Ruth 4:3, Ruth 4:4 het geval schijnt geweest te zijn) waardoor hij in behoeftiger omstandigheden kwam dan anderen, dan had de wet Gods zijn naburen verplicht hem te hulp te komen, Leviticus 25:35..

Maar dat was het geval niet met hem, want vol is hij weggetogen, Ruth 1:21. Door hen, die tehuis bleven, blijkt dat de hongersnood niet zo zwaar was, maar dat er nog genoeg was om lichaam en ziel bij elkaar te houden, en zijn lasten waren niet drukkend, hij had slechts twee zonen.

Indien hij echter niet tevreden kon zijn met het verminderd rantsoen, waarmee zijn naburen zich vergenoegden, en in de dagen des hongers niet verzadigd zou kunnen worden, of hij moet een even overvloedige tafel hebben als hij tevoren gehad heeft, indien hij niet kon leven in de hoop dat er weer jaren van overvloed zullen komen, of niet geduldig die jaren kon verbeiden, dan was dit zijn schuld, en heeft hij er God mee onteerd en het goede land, dat Hij hun had gegeven, de handen van zijn broederen verslapt, met wie hij lotgemeen had moeten wezen en een voorbeeld geven aan anderen.

Indien allen gedaan hadden wat hij deed, dan zou Kanan ontvolkt zijn. Het is een blijk van een ontevreden, wantrouwenden, onrustiger aard, om de plaats moede te zijn, waar God ons gesteld heeft, en haar maar terstond te willen verlaten, zodra men er enig ongemak of ongerief ondervindt. Het is dwaasheid om te denken aan het kruis te zullen ontkomen dat, op onze weg gelegd zijnde, wij behoren op te nemen.

Het is onze wijsheid om ons voordeel te doen met hetgeen is, want het is maar zelden dat verandering verbetering brengt. Of, zo hij dan wilde heengaan waarom dan juist naar het land van Moab? indien hij een onderzoek had ingesteld, navraag had gedaan, hij zou waarschijnlijk in sommigen van de stammen Israëls nog overvloed gevonden hebben, bijvoorbeeld in die aan de andere kant van de Jordaan, die aan het land van Moab grensden. Indien hij de ijver had gehad voor God en Zijn eredienst, en de genegenheid voor zijn broederen, die een Israëliet betaamden, hij zou het zo gemakkelijk niet van zich hebben kunnen verkrijgen om als vreemdeling onder de Moabieten te gaan verkeren.

IV. Het huwelijk van zijn twee zonen aan twee van de dochteren Moabs na zijn dood Ruth 1:4. Allen komen overeen dat dit slecht was. De Chaldeër zegt: Zij overtraden het gebod van het woord des Heeren door vreemde vrouwen te huwen.

Indien zij niet ongehuwd wilden blijven tot aan hun terugkeer naar het land Israëls, dan waren zij toch niet zo ver weg, of zij hadden zich vrouwen van daar kunnen halen. Weinig dacht Elimelech, toen hij heenging om als vreemdeling te verkeren in Moab, dat zijn zonen zich ooit in verwantschap met de Moabieten zouden verbinden.

Maar zij, die jonge lieden in verkeerde kennismaking brengen, en hen van de weg van de openbare inzettingen doen weggaan, weten niet hoewel zij denken goede grondbeginselen te hebben en gewapend te zijn tegen verzoeking wat zij doen, noch wat er het einde van zij zijn.

Het blijkt niet dat de vrouwen, die zij huwden, tot de Joodsen Godsdienst waren overgegaan, want Orpa wordt gezegd tot haar goden te zijn teruggekeerd, Ruth 1:15, de goden van Moab waren nog haar goden.

Het is een ongegronde overlevering van de Joden, dat Ruth de dochter was van Eglon, koning van Moab, maar toch heeft de Chaldeeuwse paraphrast haar ingelast, maar deze en hun andere tradities, die hij ook ingelast heeft, kunnen niet in overeenstemming met elkaar gebracht worden, namelijk dat Boaz, die met Ruth trouwde, dezelfde zou zijn als Ebzan, die Israël gericht heeft tweehonderd jaren na de dood van Eglon, Judges 12:1.

V. De dood van Elimelech en zijn twee zonen, en de treurige toestand, waarin Naomi hierdoor gekomen is. Haar man stierf, Ruth 1:3, en haar twee zonen stierven, Ruth 1:5, kort na hun huwelijk. De Chaldeër zegt: "Hun dagen werden verkort" omdat zij de wet overtraden door vreemde vrouwen te huwen. Zie hier:

1. Dat wij, waar wij ook heengaan, de dood niet kunnen ontlopen, wiens noodlottige pijlen overal heenvliegen.

2. Dat wij niet kunnen verwachten voorspoedig te zullen zijn, als wij uit de weg des plichts gaan. Wie zijn leven door slinkse maatregelen zoekt te behouden, zal het verliezen.

3. Dat de dood, als hij een gezin binnentreedt, dikwijls breuk op breuk maakt. De een wordt weggenomen om de ander er op te bereiden hem spoedig te volgen, de een wordt weggenomen, en van die beproeving wordt geen goed gebruik gemaakt, en daarom zendt God nog een dergelijke beproeving.

Toen Naomi haar man had verloren, had zij zoveel temeer behagen in, en stelde zij zoveel temeer vertrouwen op haar zonen, onder de schaduw van hun vertroosting denkt zij onder de heidenen wel te kunnen leven, en uitermate blijde was zij met deze wonderbomen, maar zie, zeer spoedig verdorren zij, groen en groeiende als het gras in de morgenstond, voor de avondstond afgesneden en verdord, begraven spoedig nadat zij getrouwd waren, want geen van beide heeft kinderen nagelaten.

Zo onzeker en voorbijgaand zijn al onze genietingen hier beneden. Daarom is het onze wijsheid om ons te verzekeren van die genietingen, die gewis zullen zijn, en waarvan de dood ons niet kan beroven. Maar hoe treurig was de toestand, en hoe ternedergeslagen het hart van de arme Naomi, toen zij werd overgelaten na haar twee zonen en haar man! Als deze beide dingen haar in een ogenblik overkomen, haar volkomen overkomen, de beroving van kinderen en weduwschap, "door wie zal zij dan vertroost worden?" Isaiah 47:9, Isaiah 51:19... Het is God alleen, die instaat is deze nedergebogenen te vertroosten.

Verzen 1-5

Ruth 1:1-5

De eerste woorden geven de datum van deze geschiedenis. Het was in de dagen als de richters richtten, Ruth 1:1, niet in de onordelijke dagen, toen er geen koning was in Israël. Maar onder welke van de richters deze dingen voorvielen, wordt ons niet meegedeeld, en de gissingen van de geleerden zijn onzeker. Het moet tegen het begin zijn geweest van de tijd van de richters, want Boaz, die Ruth huwde, was geboren uit Rachab, die in Jozua's tijd de verspieders had ontvangen.

Sommigen denken dat het was in de tijd van Ehud, anderen, in allen van Debora, de geleerde bisschop Patrick is geneigd te denken dat het in de tijd van Gideon was, omdat wij in zijn tijd alleen lezen van een hongersnood, veroorzaakt door de invallen van de Midianieten, Judges 6:3, Judges 6:4.

Terwijl de richters regeerden, sommigen in de ene stad, en anderen in een andere stad, neemt Gods voorzienigheid bijzonder kennis van Bethlehem, en heeft het oog op een Koning, op de Messias zelf, die van twee moeders uit de heidenen zal afstammen, Rachab en Ruth.

I. Hier is een hongersnood in het land, in het land Kanan, het land vloeiende van melk en honing Dit was een van de oordelen, die God gedreigd had over hen te zullen brengen vanwege hun zonden, Leviticus 26:19, Leviticus 26:20.

Hij heeft veel pijlen in Zijn pijlkoker, in de dagen van de richteren werden zij verdrukt door hun vijanden, en als zij zich door dat oordeel niet wilden verbeteren, dan beproefde Hij dit, want als Hij oordeelt zal Hij overwinnen. Als het land rust had, had het daarom nog geen overvloed, zelfs te Bethlehem, dat broodhuis betekent, was er schaarste. Een vruchtbaar land werd tot zouten grond om de weelderigheid en brooddronkenheid in toom te houden van hen, die daarin wonen.

II. Een bericht van een particulier gezin, dat door de hongersnood zeer veel leed, het is het huisgezin van Elimelech. Zijn naam betekent: mijn God een Koning, in overeenstemming met Israëls staat toen de richters richtten want de Heere was hun Koning, en troostrijk was het voor hem en zijn gezin in hun beproeving, dat God hun God was, en dat Hij eeuwiglijk regeert. Zijn vrouw was Naomi, hetgeen betekent mijn beminnelijke of lieflijke. Maar de namen van zijn zonen waren Machlon en Chiljon, ziekte en tering, omdat zij misschien zwakkelijke kinderen waren, die waarschijnlijk niet lang zouden leven. Aldus zijn de voortbrengselen van onze aangename dingen, zwak en ziek, broos en stervend.

III. Het vertrek van dit gezin van Bethlehem naar het land van Moab, aan de andere kant van de Jordaan, om er, vanwege de honger, een bestaan te zoeken, Ruth 1:1, Ruth 1:2. Het schijnt dat er in het land Moabs overvloed was, toen er in het land Israëls schaarste van brood was. De gewone gaven van Gods voorzienigheid worden dikwijls in groter overvloed geschonken aan hen, die vreemdelingen zijn voor God dan aan hen, die Hem kennen en aanbidden. "Moab is van zijn jeugd aan gerust geweest" terwijl Israël "van vat in vat geledigd" Jeremiah 48:11, is niet omdat God de Moabieten meer liefheeft, maar omdat zij hun deel hebben in dit leven. Daarheen gaat Elimelech, niet om er zich voor altijd te vestigen, maar om er gedurende enigen tijd als vreemdeling te verkeren, gedurende de hongersnood, zoals Abraham bij een zelfde gelegenheid naar Egypte is gegaan, en Izak naar het land van de Filistijnen. Nu was: 1. Elimelechs zorg om in de behoeften van zijn gezin te voorzien en zijn medenemen van vrouw en kinderen ongetwijfeld prijzenswaardig. "Zo iemand de zijnen, en voornamelijk zijn huisgenoten, niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend," 1 Timothy 5:8.

Toen hij in die verlegenheid was, heeft hij zijn huis niet verlaten om zelf fortuin te gaan zoeken, vrouw en kinderen zo goed of zo kwaad zij konden voor zichzelf latende zorgen, maar zoals het een teder echtgenoot en liefhebbend vader betaamde, heeft hij waar hij ging hen medegenomen, en niet gedaan zoals de struis, Job 39:19.. Maar:

2. Ik zie niet hoe zijn heengaan naar het land Moabs bij deze gelegenheid gerechtvaardigd kan worden. Abraham en Izak waren slechts vreemdelingen en bijwoners in het land Kanan, en het kwam overeen met hun toestand om te vertrekken. Maar het zaad Israëls was nu gevestigd, en behoorde niet naar het grondgebied van de heidenen te gaan. Welke reden had Elimelech meer dan zijn naburen om weg te gaan?

Indien hij door een slecht beheer zijn vaderlijk erfgoed had verloren en zijn land had verkocht, of verhypothekeerd, (zoals naar Ruth 4:3, Ruth 4:4 het geval schijnt geweest te zijn) waardoor hij in behoeftiger omstandigheden kwam dan anderen, dan had de wet Gods zijn naburen verplicht hem te hulp te komen, Leviticus 25:35..

Maar dat was het geval niet met hem, want vol is hij weggetogen, Ruth 1:21. Door hen, die tehuis bleven, blijkt dat de hongersnood niet zo zwaar was, maar dat er nog genoeg was om lichaam en ziel bij elkaar te houden, en zijn lasten waren niet drukkend, hij had slechts twee zonen.

Indien hij echter niet tevreden kon zijn met het verminderd rantsoen, waarmee zijn naburen zich vergenoegden, en in de dagen des hongers niet verzadigd zou kunnen worden, of hij moet een even overvloedige tafel hebben als hij tevoren gehad heeft, indien hij niet kon leven in de hoop dat er weer jaren van overvloed zullen komen, of niet geduldig die jaren kon verbeiden, dan was dit zijn schuld, en heeft hij er God mee onteerd en het goede land, dat Hij hun had gegeven, de handen van zijn broederen verslapt, met wie hij lotgemeen had moeten wezen en een voorbeeld geven aan anderen.

Indien allen gedaan hadden wat hij deed, dan zou Kanan ontvolkt zijn. Het is een blijk van een ontevreden, wantrouwenden, onrustiger aard, om de plaats moede te zijn, waar God ons gesteld heeft, en haar maar terstond te willen verlaten, zodra men er enig ongemak of ongerief ondervindt. Het is dwaasheid om te denken aan het kruis te zullen ontkomen dat, op onze weg gelegd zijnde, wij behoren op te nemen.

Het is onze wijsheid om ons voordeel te doen met hetgeen is, want het is maar zelden dat verandering verbetering brengt. Of, zo hij dan wilde heengaan waarom dan juist naar het land van Moab? indien hij een onderzoek had ingesteld, navraag had gedaan, hij zou waarschijnlijk in sommigen van de stammen Israëls nog overvloed gevonden hebben, bijvoorbeeld in die aan de andere kant van de Jordaan, die aan het land van Moab grensden. Indien hij de ijver had gehad voor God en Zijn eredienst, en de genegenheid voor zijn broederen, die een Israëliet betaamden, hij zou het zo gemakkelijk niet van zich hebben kunnen verkrijgen om als vreemdeling onder de Moabieten te gaan verkeren.

IV. Het huwelijk van zijn twee zonen aan twee van de dochteren Moabs na zijn dood Ruth 1:4. Allen komen overeen dat dit slecht was. De Chaldeër zegt: Zij overtraden het gebod van het woord des Heeren door vreemde vrouwen te huwen.

Indien zij niet ongehuwd wilden blijven tot aan hun terugkeer naar het land Israëls, dan waren zij toch niet zo ver weg, of zij hadden zich vrouwen van daar kunnen halen. Weinig dacht Elimelech, toen hij heenging om als vreemdeling te verkeren in Moab, dat zijn zonen zich ooit in verwantschap met de Moabieten zouden verbinden.

Maar zij, die jonge lieden in verkeerde kennismaking brengen, en hen van de weg van de openbare inzettingen doen weggaan, weten niet hoewel zij denken goede grondbeginselen te hebben en gewapend te zijn tegen verzoeking wat zij doen, noch wat er het einde van zij zijn.

Het blijkt niet dat de vrouwen, die zij huwden, tot de Joodsen Godsdienst waren overgegaan, want Orpa wordt gezegd tot haar goden te zijn teruggekeerd, Ruth 1:15, de goden van Moab waren nog haar goden.

Het is een ongegronde overlevering van de Joden, dat Ruth de dochter was van Eglon, koning van Moab, maar toch heeft de Chaldeeuwse paraphrast haar ingelast, maar deze en hun andere tradities, die hij ook ingelast heeft, kunnen niet in overeenstemming met elkaar gebracht worden, namelijk dat Boaz, die met Ruth trouwde, dezelfde zou zijn als Ebzan, die Israël gericht heeft tweehonderd jaren na de dood van Eglon, Judges 12:1.

V. De dood van Elimelech en zijn twee zonen, en de treurige toestand, waarin Naomi hierdoor gekomen is. Haar man stierf, Ruth 1:3, en haar twee zonen stierven, Ruth 1:5, kort na hun huwelijk. De Chaldeër zegt: "Hun dagen werden verkort" omdat zij de wet overtraden door vreemde vrouwen te huwen. Zie hier:

1. Dat wij, waar wij ook heengaan, de dood niet kunnen ontlopen, wiens noodlottige pijlen overal heenvliegen.

2. Dat wij niet kunnen verwachten voorspoedig te zullen zijn, als wij uit de weg des plichts gaan. Wie zijn leven door slinkse maatregelen zoekt te behouden, zal het verliezen.

3. Dat de dood, als hij een gezin binnentreedt, dikwijls breuk op breuk maakt. De een wordt weggenomen om de ander er op te bereiden hem spoedig te volgen, de een wordt weggenomen, en van die beproeving wordt geen goed gebruik gemaakt, en daarom zendt God nog een dergelijke beproeving.

Toen Naomi haar man had verloren, had zij zoveel temeer behagen in, en stelde zij zoveel temeer vertrouwen op haar zonen, onder de schaduw van hun vertroosting denkt zij onder de heidenen wel te kunnen leven, en uitermate blijde was zij met deze wonderbomen, maar zie, zeer spoedig verdorren zij, groen en groeiende als het gras in de morgenstond, voor de avondstond afgesneden en verdord, begraven spoedig nadat zij getrouwd waren, want geen van beide heeft kinderen nagelaten.

Zo onzeker en voorbijgaand zijn al onze genietingen hier beneden. Daarom is het onze wijsheid om ons te verzekeren van die genietingen, die gewis zullen zijn, en waarvan de dood ons niet kan beroven. Maar hoe treurig was de toestand, en hoe ternedergeslagen het hart van de arme Naomi, toen zij werd overgelaten na haar twee zonen en haar man! Als deze beide dingen haar in een ogenblik overkomen, haar volkomen overkomen, de beroving van kinderen en weduwschap, "door wie zal zij dan vertroost worden?" Isaiah 47:9, Isaiah 51:19... Het is God alleen, die instaat is deze nedergebogenen te vertroosten.

Verzen 6-18

Ruth 1:6-18

I. Zie hier de genegenheid, die Naomi het land Israëls toedroeg, Ruth 1:6. Hoewel zij er niet kon blijven, zolang de hongersnood duurde, wilde zij er niet buiten blijven, toen de hongersnood had opgehouden, ofschoon het land van Moab haar een toevlucht had verleend en haar brood had gegeven in een tijd van nood, bedoelde zij toch niet dat het hare ruste zou zijn tot in eeuwigheid, geen ander dan het heilige land zal dit voor haar wezen, waar het heiligdom Gods was, waarvan Hij gezegd had: "Dit is Mijne rust tot in eeuwigheid".

Merk op:

1. God is ten laatste in genade wedergekeerd tot Zijn volk, want of schoon Hij leng twist, zal Hij toch niet in eeuwigheid twisten. Gelijk het oordeel van de verdrukking, waaronder zij in de tijd van de richteren dikwijls zuchtten, toch na een wijle eindigde, als God hun een verlosser had verwekt, zo was het hier met het oordeel van de hongersnood: eindelijk heeft God genadiglijk Zijn volk bezocht, gevende hun brood. Overvloed is Gods gave, en het is Zijn bezoeking, die door brood, de staf des levens onze zielen in het leven behoudt. Hoewel deze zegen zoveel treffender is, als zij na een hongersnood komt, moeten wij toch, als wij hem voortdurend genoten hebben, en nooit hebben geweten wat hongersnood betekent, er hem met te minder om waarderen.

2. Naomi is dus teruggekeerd tot haar volk. Zij had dikwijls navraag gedaan naar hun toestand: welke oogsten zij hadden, en hoe de markten waren, maar nog altijd waren de berichten ontmoedigend, maar gelijk de dienaar van de profeet, die, na zevenmalen uitgezien te hebben, geen regen had bespeurd, eindelijk een wolk ontdekte, niet groter dan eens mans hand, die weldra zich over de gehele hemel uitspreidde, zo heeft Naomi ten laatste de goede tijding ontvangen, dat er in Bethlehem weer overvloed was, en nu kan zij aan niets anders denken dan aan derwaarts weer te keren. Haar nieuwe verwantschap in het land Moabs kan haar haar betrekking tot het land Israëls niet doen vergeten. Hoewel er een reden kan zijn voor onze aanwezigheid in een slechte plaats, moeten wij toch, zodra die reden niet meer bestaat, er volstrekt niet blijver. Een gedwongen afwezigheid van Gods inzettingen en een gedwongen tegenwoordigheid onder slechte mensen zijn grote beproevingen, maar als de dwang of de noodzakelijkheid ophoudt, en zij door keuze blijven aanhouden, dan wordt dit een grote zonde. Het schijnt dat zij terstond na de dood van haar twee zonen aan terugkeren begon te denken.

a. Omdat zij die beproeving beschouwde als een oordeel over haar gezin wegens hun verwijlen in het land van Moab, en horende dat dit de stem was van de roede van Hem, die ze besteld heeft, gehoorzaamt zij en keert terug. Indien zij terstond na de dood haars mans was teruggekeerd, zij zou misschien het leven harer zonen gered hebben, maar als God oordeelt, zal Hij overwinnen, en indien de ene beproeving niet genoeg is om ons te doen ontwaken tot een besef van onze zonde en van onze plicht, dan zal het door een andere wel teweeggebracht worden. Als de dood in een gezin komt, dan moet dit een waarschuwing wezen om wat er verkeerds is in dat gezin te verbeteren. Als ons bloedverwanten ontnomen worden, dan moeten wij ons afvragen, of wij niet in een of ander opzicht buiten onze plicht zijn, ten einde er toe weer te keren. "God roept onze ongerechtigheid in gedachtenis, als Hij een zoon doodt," 1 Kings 17:18.. En wanneer Hij aldus onze weg met doornen omtuint, dan is het om ons te noodzaken te zeggen: Wij zullen heengaan en wederkeren tot onze vorigen man, zoals Naomi hier tot haar land, Hosea 2:6. b. Omdat het land van Moab haar nu een treurige verblijfplaats was geworden. Het is met weinig genot of genoegen, dat zij ademt in die lucht, waarin haar man en haar zonen de laatsten adem hebben uitgeblazen, of de grond betreedt waarin zij begraven liggen, weg van uit haar ogen, maar niet uit haar gedachten, en nu wil zij terugkeren naar Kanan. Zo ontneem" ons God de vertroostingen, waarop wij al te veel gesteund hebben, er te veel ons heil en geluk in hebben gezocht in het land van onze vreemdelingschap, opdat wij te meer zouden denken aan ons tehuis in de andere wereld en er ons in geloof en hope heen zullen spoeden. De aarde is ons verbitterd opdat de hemel ons des te dierbaarder zal zijn.

II. De goede genegenheid, die haar schoondochters-inzonderheid een van haar-haar toedroegen, en haar wederkerige genegenheid voor haar.

1. Beiden waren zo vriendelijk om haar, tenminste een eind weegs, te vergezellen, toen zij naar het land van Juda terugkeerde. Haar twee schoondochters hebben niet beproefd haar te bewegen om in het land van Moab te blijven maar, zo zij besloten was naar haar vaderland terug te gaan, haar alle mogelijke vriendelijkheid en eerbied te betonen bij het scheiden. En dit was een voorbeeld er van: zij wilden haar op de weg brengen, tenminste tot aan de uiterste grens van haar land, haar helpen haar bagage te dragen, want het blijkt niet dat zij een bediende bij zich had, Ruth 1:7. Hieruit zien wij dat Naomi zeer vriendelijk en beleefd voor haar geweest was, zoals het een Israëlietische vrouw betaamde, en haar liefde had gewonnen, waarin zij een voorbeeld is voor alle schoonmoeders, en dat Orpa en Ruth een goed besef hadden van haar vriendelijkheid, want zij wilden die gaarne wederkerig aan haar bewijzen. Het was een teken dat zij in eensgezindheid samengewoond hadden, hoewel zij, door wie de verwantschap ontstaan was, dood waren. Of schoon zij genegenheid behielden voor de goden van Moab, Ruth 1:15,. en Naomi nog getrouw was aan de God van Israël, was dit aan weerszijden geen verhindering om elkaar lief te hebben en elkaar al de goede diensten te bewijzen, die de verwantschap meebracht. Schoonmoeders en schoondochters zijn maar al te dikwijls in onenigheid met elkaar, Matthew 10:35,. en daarom is het te meer prijzenswaardig als zij in liefde tezamen leven, laat allen, die in deze betrekking tot elkaar staan, er naar streven om die lof te verdienen.

2. Toen zij een eind weegs met haar waren voortgegaan, heeft Naomi haar met grote liefde en tederheid gedrongen om terug te gaan Ruth 1:8, Ruth 1:9. Gaat henen, keert weer een ieder tot het huis harer moeder. Toen zij door Gods voorzienigheid als weduwen het huis harer echtgenoten moesten verlaten, was het een groot voorrecht voor haar, dat zij nog ouders hadden, tot wie zij konden heengaan, en er welkom en in goede omstandigheden wezen, en dus niet de wijde wereld in behoefden te gaan. Naomi spreekt de onderstelling uit, dat haar eigen moeders haar aangenamer zouden zijn dan een schoonmoeder, inzonderheid als haar eigen moeders een huis hadden om er haar in te ontvangen, terwijl haar schoonmoeder niet wist, of zij wel een plaats zou hebben om er haar hoofd neer te leggen, en die zij de hare zou kunnen noemen.

Zij zendt haar weg:

a. Met een lofbetuiging, dat is een plicht, die men verschuldigd is aan hen, die zich in enigerlei betrekking goed hebben gedragen, zij behoren er de lof voor te ontvangen, gij hebt weldadigheid gedaan bij de doden en bij mij, dat is: gij waart goede huisvrouwen voor uw overleden mannen, en zijt goede dochters voor mij geweest, in geen van die beide betrekkingen zijt gij tekort gekomen in uw plicht. Als wij door de dood of op andere wijze van onze bloedverwanten gescheiden worden, dan is het zeer troostrijk, zowel hun getuigenis, als het getuigenis van ons eigen geweten te hebben, dat wij, zolang wij bij elkaar waren, er naar gestreefd hebben, onze plicht in die betrekking te vervullen. Dat zal er toe bijdragen om de smart van het scheiden te verzachten en zolang wij bij elkaar zijn moeten wij er naar streven, om ons z te gedragen, dat wij, als wij scheiden, geen oorzaak hebben tot berouw over onze verkeerde of onvriendelijke handelingen in die betrekking.

b. Met gebed. Het is zeer gepast voor vrienden, als zij van elkaar scheiden, met elkaar te bidden. Zij zendt haar terug met haar zegen, en de zegen van een schoonmoeder is niet te versmaden. In deze zegen noemt zij twee maal de naam Jehovah, Israëls God, en de enigen waren God, om haar dochters er toe te leiden op Hem te zien als op de Fontein van alle goed. Tot Hem bidt zij in het algemeen, dat Hij haar de weldadigheid zal vergelden, die zij haar en de haren bewezen hebben. Wij kunnen verwachten en er in het geloof om bidden-dat God weldadigheid zal bewijzen aan hen, die weldadigheid hebben bewezen aan onze vrienden en bloedverwanten, die bevochtigt, zal ook zelf een vroege regen worden, en inzonderheid dat zij gelukkig zullen zijn in een tweede huwelijk: de Heere geve u, dat gij rust vindt, een ieder in haars mans huis. Het is zeer voegzaam dat naar het voorschrift des apostels, 1 Timothy 2:14, de jongere vrouwen-en hij spreekt daar van jonge weduwen "kinderen telen en het huis regeren." En het zou jammer zijn als zij, die zich goede huisvrouwen betoond hebben niet wederom met goede echtgenoten gezegend werden, inzonderheid die, evenals deze weduwen, geen kinderen hebben. De huwelijkse staat is een staat van rust, van zodanige rust als deze wereld aanbiedt, rust in het huis van de echtgenoot, meer dan verwacht kan worden in het huis van een moeder of schoonmoeder. Deze rust is Gods gave. Indien enigerlei genoegen of voldoening gevonden wordt in onze uitwendige omstandigheden, dan moet God er in erkend worden. Er zijn van de zodanigen die een ander juk hebben aangetrokken met de ongelovigen, en zelfs in het huis van de echtgenoot weinig rust vinden. Hun beproeving behoort diegenen nog meer dankbaar te maken, voor wie de huwelijksbetrekking troostrijk en aangenaam is, Iaat echter God de ruste wezen van de ziel, en op deze aarde geen rust volmaakt geacht worden.

c. Zij zond haar weg met grote liefde, zij kuste ze, wenste dat zij haar iets beters had te geven, maar zilver en goud had zij niet. Maar deze afscheidskus zal het zegel wezen van een ware vriendschap, die zij-al zou zij haar ook noodt wederzien-haar levenlang voor haar zal behouden. Als verwanten van elkaar moeten scheiden, zo laat hen aldus in liefde van elkaar scheiden, opdat zij (indien zij elkaar nooit wederzien in deze wereld) elkaar kunnen ontmoeten in de wereld van de eeuwige liefde.

3. De twee jonge weduwen konden er niet aan denken om van haar goede schoonmoeder te scheiden, zozeer had de goede omgang van deze Godvruchtige Israëlietische vrouw haar hart gewonnen. Zij hieven niet slechts haar stem op en weenden, als afkerig zijnde om van haar te scheiden, maar zij gaven haar besluit te kennen om bij haar te blijven, Ruth 1:10,. "Wij zullen zeker met u wederkeren tot uw volk, en lotgemeen met u zijn." Het is een zeldzaam voorbeeld van genegenheid voor een schoonmoeder, en een blijk dat zij, om harentwil, een goede mening hadden opgevat van het volk van Israël.

Zelfs Orpa, die later terugkeerde tot haar goden, scheen nu besloten om mee te gaan met Naomi. De droeve plechtigheid van het scheiden en de tranen, die er bij gestort werden, ontlokten haar deze betuiging, maar zij hield geen stand. Sterke hartstochten zonder een gevestigd oordeel brengen gewoonlijk zwakke besluiten voort.

4. Naomi trachtte haar van haar voornemen af te brengen om met haar te gaan, Ruth 1:11. Indien zij in Kanan zonen had, of naaste bloedverwanten, van wie zij kon verwachten dat zij de weduwen zouden huwen, teneinde aan de gestorvenen zaad te verwekken, en de hypotheek van het familiegoed af te lossen, dan zou dit een aanmoediging voor haar hebben kunnen zijn om op een goede vestiging te Bethlehem te hopen. Maar zij had geen zonen, ook kon zij zich geen naasten bloedverwant herinneren, die genegen zou zijn om de plicht eens zodanigen bloedverwants te vervullen, en daarom betoogt zij dat zij wel nooit zonen zou hebben, die echtgenoten voor haar konden zijn, want zij was te oud om te hertrouwen, op haar leeftijd betaamde het haar te denken aan sterven, aan heengaan van deze wereld, niet aan een huwelijk, en de wereld wederom te beginnen. Of, al zou zij ook een man hebben, dan kon zij toch niet verwachten kinderen te zullen hebben, of al had zij zonen dan zouden deze jonge weduwen toch niet wachten tot dat die zonen opgegroeid zouden zijn.

En dit was nog niet alles, niet alleen kon zij haar schoondochters aan geen goed huwelijk helpen, maar zij kon haar ook niet naar behoren onderhouden. Haar grootste smart in de toestand van armoede, waartoe zij is vervallen, was niet instaat te zijn, om voor haar te doen wat zij zo gaarne zou willen. Het is mij veel bitterder dan u, het smart mij het meest om uwentwil, dat de hand des Heeren tegen mij is uitgegaan.

Merk op:

a. Zij oordeelt dat de beproeving voornamelijk tegen haar gericht is, dat zij het in de eerste plaats was met wie God twistte. "De hand des Heeren is tegen mij uitgegaan. Ik ben de zondares, het is met mij, dat God een twist heeft." Dat betaamt ons als wij onder beproeving zijn, hoewel anderen in het leed kunnen delen, dat ons treft, moeten wie toch de stem van de roede horen alsof zij alleen tot ons sprak, en tegen ons sprak, de bestraffing niet naar het huis van anderen verwijzen, maar haar voor onszelf aannemen.

b. Zij betreurt het meest het leed, dat er voor haar schoondochters door kwam. Zij was de zondares, maar zij waren de lijderessen. Het smart mij om uwentwil, Ruth 1:13.. Iemand van een edelaardig gemoed kan beter zijn eigen last dragen dan het dragen om de smart van anderen te zien, of om daardoor anderen in droefheid te zien komen. Naomi kon veel beter zelf gebrek lijden dan haar dochters gebrek te zien lijden. En daarom: Keert weer, mijne dochters, want helaas, ik ben niet bij machte om u goedheid of vriendelijkheid te bewijzen."

Maar heeft Naomi er wl aan gedaan, om haar dochters aldus te ontmoedigen om met haar te gaan, als zij toch, door ze mee te nemen, haar kon redden van de afgoderij van Moab, en haar tot het geloof en de aanbidding van de God Israëls kon brengen? Naomi heeft dit ongetwijfeld begeerd. Maar:

a.a. Indien zij met haar gingen, dan wilde zij niet dat zij het om harentwil zouden doen. Zij, die een Godsdienst gaan belijden alleen maar om vrienden of bloedverwanten genoegen te doen of omdat anderen het ook doen, zullen bekeerlingen zijn van slechts weinig waardij en korten duur. b.b. Indien zij met haar gingen, dan wilde zij, dat zij het uit eigen, wl overwogen keuze zouden doen, zouden nederzitten om eerst de kosten te overrekenen, zoals dit nodig is voor en betaamt aan hen, die belijdenis van een Godsdienst willen afleggen. Het is goed voor ons, dat ons het ergste gezegd wordt, onze Heiland heeft aldus gehandeld met hem, die in de warmte van zijn ijver het stoute woord heeft gesproken: "Meester, ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat." "Komaan", zegt Christus "kunt gij een leven leiden, zoals Ik het leid?

De Zoon des mensen heeft niet waar Hij het hoofd nederlegge, weet dit, en overweeg dan of gij het in uw hart hebt om lotgemeen met Hem te zijn," Matthew 8:19, Matthew 8:20. Zo handelt Naomi met haar schoondochters. Gedachten, die door ernstig overwegen tot besluiten rijpen, zullen waarschijnlijk in het hart blijven, terwijl hetgeen spoedig rijpt ook spoedig rot.

5. Orpa liet zich gemakkelijk bewegen om haar eigen verdorven neiging te volgen, en terug te gaan naar haar land, haar maagschap en haars vaders huis, toen zij toch goed op weg was om dit alles door een krachtdadige roeping te verlaten. Beiden hieven zij haar stem op en weenden wederom Ruth 1:14,. diep bewogen zijnde door de tedere woorden, die Naomi gesproken had, maar zij hadden een verschillende uitwerking op haar, voor Orpa waren zij een reuk des doods ten dode. Naomi's voorstelling van de ongemakken, waarop zij te rekenen hadden, indien zij met haar naar Kanan gingen, zond haar terug naar het land van Moab, en diende haar tot verontschuldiging voor haar afval. Ruths besluit daarentegen werd er door versterkt, evenals haar genegenheid voor Naomi, door wier wijsheid en liefde, en goedheid zij nooit zo bekoord was als nu bij deze gelegenheid, en zo was het haar een reuk des levens ten leven. Orpa kuste haar schoonmoeder, dat is: zij nam teder afscheid van haar, zei haar voor altijd vaarwel, zonder voornemen haar later te volgen, zoals hij, die zei Christus te zullen volgen als hij zijn vader begraven zou hebben of afscheid had genomen van hen, die tehuis waren. Orpa's kus toonde dat zij genegenheid had voor Naomi en wars was om van haar te scheiden, maar zij beminde haar niet: genoeg om haar vaderland voor haar te verlaten. Zo kunnen velen waardering hebben van en genegenheid voor Christus, en worden toch door Hem niet verlost en zalig gemaakt, omdat zij het niet van zich kunnen verkrijgen, om andere dingen voor Hem op te geven. Zij hebben Hem lief, en toch verlaten zij Hem, omdat zij Hem niet genoeg liefhebben, maar andere dingen meer liefhebben dan Hem. Zo is de jongeling, die van Christus is weggegaan, bedroefd van Hem weggegaan, Matthew 19:22.. Maar:

b. Ruth kleefde haar aan. Of zij, toen zij van huis ging, reeds besloten was om met haar mee te gaan, blijkt niet, misschien had zij uit oprechte liefde voor de God Israëls en Zijn wet, waarvan zij door het goede onderricht van Naomi enige kennis had, tevoren reeds bij zichzelve besloten wat zij doen zou.

6. Naomi zoekt Ruth te overreden om terug te gaan, en wijst haar als nog een verdere drangreden, op het voorbeeld harer zuster, Ruth 1:15.. Zie, uw zwagerin is wedergekeerd tot haar volk, en natuurlijk dus ook tot haar goden want wat zij ook gedaan heeft zolang zij bij haar schoonmoeder woonde, het zou zo goed als onmogelijk voor haar zijn, om enigen eerbied te betonen voor de God Israëls, als zij weer onder de aanbidders van Kamos leefde. Zij, die de gemeenschap van de heiligen verlaten en tot het volk van Moab terugkeren, zullen allen gewis ook hun gemeenschap met God verbreken en de afgoden van Moab dienen. Keer gij ook weer, uw zwagerin na, dat is: "Indien gij ooit wilt terugkeren, zo keer nu terug. Dit is de grootste beproeving van uw standvastigheid, doorsta deze proef en dan zijt gij voor altijd de mijne." Ergernissen zoals die van Orpa's afval moeten komen, opdat zij, die trouw en oprecht zijn, openbaar worden, zoals die van Ruth bij deze gelegenheid openbaar werd.

7. Ruth maakt een einde aandien strijd door een zeer plechtige verklaring van haar onwankelbaar besluit om haar nooit te verlaten, noch om tot haar land en vorige betrekkingen terug te keren, Ruth 1:16, Ruth 1:17. Niets kon schoner en kloekmoediger gezegd zijn dan dit, zij schijnt, nu haar zuster was heengegaan, van een anderen geest te zijn en een andere taal te spreken, en het is een voorbeeld van de genade Gods, het hart neigende om de betere keuze te doen. Trek ons aldus, Heere, en wij zullen U nalopen. Het afraden harer moeder maakt haar slechts zoveel vaster in haar besluit, zooal toen Jozua tot het volk zei: Gij zult de Heere niet kunnen dienen, en zij met te meer vurigheid antwoorden: Neen, maar wij zullen de Heere dienen.

A. Zij bidt haar schoonmoeder om toch niets meer te zeggen tegen haar gaan met haar. "Smeek mij niet dat ik u zou verlaten, om van achter u weer te keren, want al uw smekingen kunnen het besluit niet veranderen, dat uw onderricht reeds vroeger in mij heeft doen opkomen, laat mij er dus niets meer tegen horen." Het is een grote kwelling en onrust voor hen, die voor God en Godsdienst besloten hebben, om verzocht en overreed te worden om van besluit te veranderen. Zij, die er niet aan willen denken, willen er niet van horen. Smeek mij niet. De kanttekening geeft de lezing: Wees niet tegen mij. Wij moeten diegenen achten tegen ons te zijn, en hen als onze ware vijanden beschouwen, die ons willen verhinderen om de weg op te gaan naar het hemelse Kanan. Onze bloedverwanten kunnen zij wel wezen, maar niet onze vrienden, die ons van de dienst van God willen afhouden of er ons in willen ontmoedigen.

B. Zij geeft zeer nadrukkelijk haar besluit te kennen om haar aan te kleven en haar noodt te verlaten, en zij spreekt de taal van iemand, die voor God en de hemel heeft besloten. Zij was zo ingenomen- niet met de schoonheid harer moeder, noch met haar rijkdom, dit alles was vergaan en voorbij-maar met haar wijsheid, en deugd en beminnelijkheid, die haar bijgebleven waren zelfs in haar tegenwoordigen armoedigen en treurigen toestand, dat zij besluit haar aan te kleven.

a. Zij wil met haar reizen: waar gij zult heengaan, zal ik ook heengaan, al is het ook naar een land, dat ik nooit gezien heb, en waarvan men mij geleerd heeft minne gedachten te koesteren, ofschoon het ver zou zijn van mijn eigen land, zal met u toch iedere weg lieflijk voor mij zijn."

b. Zij wil bij haar wonen: Waar gij zult vernachten, zal ik vernachten, al is het in een stulp, ja al zou het in geen beter nachtverblijf zijn dan Jakob gehad heeft, toen hij stenen tot hoofdkussen had. Waar gij uw woonplaats hebt, zal ik de mijne hebben, waar zij de ook moge wezen.

c. Zij wil haar belangen aan de heren verbinden. Uw volk is mijn volk. Uit Naomi's aard en karakter maakt zij de gevolgtrekking op, dat dit grote volk een wijs en verstandig volk is, zij beoordeelt allen naar hun goede moeder, die, waar zij ook heenging, een eer was voor haar land (zoals allen moeten trachten te wezen, die belijden in betrekking te staan tot het betere land, dat is: het hemelse) en daarom zal zij zich gelukkig achten tot hen te mogen behoren. "Uw volk zal mijn volk wezen om er mee om te gaan, er lieflijk en aangenaam voor te wezen, en in zijn belangen te delen." d. Zij wil zich in de Godsdienst met haar verenigen, zo besluit zij om de hare te wezen "usque ad aras-tot zelfs aan de altaren." Uw God is mijn God, vaartwel dus alle goden van Moab, die ijdelheid en een leugen zijn. Ik zal de God Israëls aanbidden de enig levenden en waren God, op Hem alleen zal ik vertrouwen, Hem zal ik dienen, en in alles wil ik mij door Hem laten regeren," dit is de Heere tot onze God aan te nemen.

e. Zij wil gaarne in hetzelfde bed met haar sterven: waar gij zult sterven, zal ik sterven. Zij neemt aan dat zij beide moeten sterven, en dat Naomi, als de oudste, waarschijnlijk het eerst zal sterven, en zij besluit in hetzelfde huis te blijven, indien het zijn kan, totdat ook haar dagen vervuld zullen zijn, hiermede ook haar wens te kennen gevende, om in haar zaligheid te delen bij het sterven, zij wenst in dezelfde plaats te sterven, ten teken van op dezelfde wijze en in dezelfde gezindheid te sterven. "Mijne ziel sterve de dood van de oprechte Godvrezende Naomi, en mijn einde zij gelijk aan het hare." J: Zij wenst begraven te worden in hetzelfde graf, dat haar gebeente bij het gebeente harer schoonmoeder zal rusten: aldaar zal ik begraven worden, niet wensende dat zelfs haar dood lichaam naar Moab teruggevoerd zal worden ten teken van enigerlei overgebleven gehechtheid er aan. Daar Naomi's ziel met de hare samengevoegd is, wenst zij dat ook beider stof vermengd zal worden, in de hope van tezamen te zullen opstaan, en voor eeuwig in de andere wereld tezamen te zijn.

C. Zij bevestigde zich in haar besluit om Naomi te blijven aankleven door een plechtigen eed: alzo doe mij de Heere, en alzo doe Hij daartoe (dit was een aloude formule van eedzwering) zo niet de dood alleen zal scheiding maken tussen mij en tussen u! Een eed tot bevestiging maakte een einde aan dit tegenspreken, en liet haar onder de altijddurende verplichting, om nooit de goeden weg te verlaten, die zij nu gekozen had.

a. Er ligt in opgesloten, dat de dood voor een tijd scheiding tussen haar zal maken. Zij kon beloven in dezelfde plaats te sterven en begraven te worden, maar niet op dezelfde tijd, het zou kunnen gebeuren dat zij het eerst stierf, en dat zou dan scheiding tussen haar maken. De dood maakt scheiding tussen hen, die door niets anders gescheiden kunnen worden. De stervensure is een ure van scheiding, en moet als zodanig door ons beschouwd worden, en wij behoren ons er op te bereiden.

b. Het besluit staat vast, dat niets anders haar zal scheiden, geen vriendelijkheid van haar eigen familie of haar eigen volk, geen hoop om onder hen tot eer en aanzien te komen, geen onvriendelijkheid van Israël, geen vrees voor armoede of versmaadheid onder hen. "Neen, ik zal u nooit verlaten."

Dit nu is een voorbeeld van een oprecht bekeerling tot God en Godsdienst. Daartoe moet het met ons komen.

Ten eerste. Wij moeten de Heere aannemen tot onze God. "Deze God is mijn God eeuwiglijk en altoos, ik heb Hem als de mijne erkend en aangenomen.

Ten tweede. Als wij God aannemen tot onze God dan moeten wij in alle omstandigheden Zijn volk aannemen als ons volk, al zijn zij ook een arm en geminacht volk, zo zij de Zijnen zijn moeten zij ook de onze wezen. Ten derde. Onder hen gekomen zijnde, moeten wij lotgemeen met hen willen wezen, tevreden zijn als het ons gaat, zoals het hun gaat. Wij moeten ons onderwerpen aan hetzelfde juk, het getrouw en standvastig dragen, hetzelfde kruis opnemen en het blijmoedig dragen, gaan waar God wil dat wij gaan zullen, al zou het ook in ballingschap wezen, verblijven waar Hij wil dat wij verblijven zullen, al was het ook in een gevangenis, sterven waar Hij wil dat wij zullen sterven, en ons gebeente nederleggen in de grafsteden van de oprechten, die in vrede heengaan en rusten, al zouden het ook de graven zijn van de kinderen des volks.

Ten vierde. Wij moeten besluiten voort te gaan en te volharden, en hierin moet ons aankleven aan Christus inniger zijn, dan dat van Ruth aan Naomi, zij besloot dat niets dan de dood haar zou scheiden, maar wij moeten besluiten, dat zelfs de dood ons niet zal scheiden van de liefde van Christus, en dan kunnen wij er zeker van zijn, dat zelfs de dood ons niet zal kennen scheiden van onze gelukzaligheid in Christus.

Ten vijfde. Wij moeten onze ziel onder de verbintenis brengen om nooit deze Godvruchtige besluiten te verbreken, en de Heere zweren dat wij Hem zullen aankleven. Hij, die dit eerlijk en oprecht meent, zal voor die eed niet terugdeinzen.

Eindelijk. Naomi werd hierdoor tot zwijgen gebracht. Ruth 1:18.. Als zij nu zag dat Ruth vastelijk voorgenomen had met haar te gaan (dat was het juist wat zij begeerde en bedoelde in alles wat zij tot haar gezegd had) toen zij zag, dat zij haar doel bereikt had, was zij tevreden, en hield zij op tot haar te spreken. Meer dan die plechtige betuiging, die Ruth nu gedaan had, kon zij niet begeren. Zie de kracht van de vastberadenheid, hoe zij de verzoeking tot zwijgen brengt. Zij, die besluiteloos zijn, in Godsdienstige wegen gaan met een onvaster tred, verzoeken de verzoeker, en zijn als een half-openstaande deur, die de dief naar binnen nodigt, maar vastberadenheid sluit en grendelt de deur, wederstaat de duivel, en noodzaakt hem te vlieden.

Het gesprek tussen Naomi en Ruth wordt door de Chaldeeuwsen paraphrast aldus meegedeeld. Ruth zei: Smeek mij niet u te verlaten, want ik wil een proseliet zijn. Naomi zei: Ons is geboden sabbaten en feestdagen waar te nemen, op welke wij niet meer dan twee duizend ellen mogen reizen (een sabbatsreize.) Welnu, zegt Ruth, waar gij gaat, zal ik gaan. Naomi zei: er is ons bevolen geen gehelen nacht bij heidenen te verwijlen. Welnu zegt Ruth, waar gij zult vernachten zal ik vernachten. Naomi zei: er is ons bevolen zes honderd en dertien geboden te houden. Welnu zegt Ruth, wat uw volk houdt zal ik houden, want het zal mijn volk wezen. Naomi zei: het is ons verboden een vreemden God te aanbidden. Welnu, zegt Ruth, uw God zal mijn God wezen. Naomi zei: Wij hebben vierderlei soort van dood voor kwaaddoeners, steniging, verbranding, verworging en doden met het zwaard. Welnu, zegt Ruth, waar gij sterft, zal ik sterven. Wij hebben, zegt Naomi, grafsteden. En daarin, zegt Ruth, zal ik begraven worden.

Verzen 6-18

Ruth 1:6-18

I. Zie hier de genegenheid, die Naomi het land Israëls toedroeg, Ruth 1:6. Hoewel zij er niet kon blijven, zolang de hongersnood duurde, wilde zij er niet buiten blijven, toen de hongersnood had opgehouden, ofschoon het land van Moab haar een toevlucht had verleend en haar brood had gegeven in een tijd van nood, bedoelde zij toch niet dat het hare ruste zou zijn tot in eeuwigheid, geen ander dan het heilige land zal dit voor haar wezen, waar het heiligdom Gods was, waarvan Hij gezegd had: "Dit is Mijne rust tot in eeuwigheid".

Merk op:

1. God is ten laatste in genade wedergekeerd tot Zijn volk, want of schoon Hij leng twist, zal Hij toch niet in eeuwigheid twisten. Gelijk het oordeel van de verdrukking, waaronder zij in de tijd van de richteren dikwijls zuchtten, toch na een wijle eindigde, als God hun een verlosser had verwekt, zo was het hier met het oordeel van de hongersnood: eindelijk heeft God genadiglijk Zijn volk bezocht, gevende hun brood. Overvloed is Gods gave, en het is Zijn bezoeking, die door brood, de staf des levens onze zielen in het leven behoudt. Hoewel deze zegen zoveel treffender is, als zij na een hongersnood komt, moeten wij toch, als wij hem voortdurend genoten hebben, en nooit hebben geweten wat hongersnood betekent, er hem met te minder om waarderen.

2. Naomi is dus teruggekeerd tot haar volk. Zij had dikwijls navraag gedaan naar hun toestand: welke oogsten zij hadden, en hoe de markten waren, maar nog altijd waren de berichten ontmoedigend, maar gelijk de dienaar van de profeet, die, na zevenmalen uitgezien te hebben, geen regen had bespeurd, eindelijk een wolk ontdekte, niet groter dan eens mans hand, die weldra zich over de gehele hemel uitspreidde, zo heeft Naomi ten laatste de goede tijding ontvangen, dat er in Bethlehem weer overvloed was, en nu kan zij aan niets anders denken dan aan derwaarts weer te keren. Haar nieuwe verwantschap in het land Moabs kan haar haar betrekking tot het land Israëls niet doen vergeten. Hoewel er een reden kan zijn voor onze aanwezigheid in een slechte plaats, moeten wij toch, zodra die reden niet meer bestaat, er volstrekt niet blijver. Een gedwongen afwezigheid van Gods inzettingen en een gedwongen tegenwoordigheid onder slechte mensen zijn grote beproevingen, maar als de dwang of de noodzakelijkheid ophoudt, en zij door keuze blijven aanhouden, dan wordt dit een grote zonde. Het schijnt dat zij terstond na de dood van haar twee zonen aan terugkeren begon te denken.

a. Omdat zij die beproeving beschouwde als een oordeel over haar gezin wegens hun verwijlen in het land van Moab, en horende dat dit de stem was van de roede van Hem, die ze besteld heeft, gehoorzaamt zij en keert terug. Indien zij terstond na de dood haars mans was teruggekeerd, zij zou misschien het leven harer zonen gered hebben, maar als God oordeelt, zal Hij overwinnen, en indien de ene beproeving niet genoeg is om ons te doen ontwaken tot een besef van onze zonde en van onze plicht, dan zal het door een andere wel teweeggebracht worden. Als de dood in een gezin komt, dan moet dit een waarschuwing wezen om wat er verkeerds is in dat gezin te verbeteren. Als ons bloedverwanten ontnomen worden, dan moeten wij ons afvragen, of wij niet in een of ander opzicht buiten onze plicht zijn, ten einde er toe weer te keren. "God roept onze ongerechtigheid in gedachtenis, als Hij een zoon doodt," 1 Kings 17:18.. En wanneer Hij aldus onze weg met doornen omtuint, dan is het om ons te noodzaken te zeggen: Wij zullen heengaan en wederkeren tot onze vorigen man, zoals Naomi hier tot haar land, Hosea 2:6. b. Omdat het land van Moab haar nu een treurige verblijfplaats was geworden. Het is met weinig genot of genoegen, dat zij ademt in die lucht, waarin haar man en haar zonen de laatsten adem hebben uitgeblazen, of de grond betreedt waarin zij begraven liggen, weg van uit haar ogen, maar niet uit haar gedachten, en nu wil zij terugkeren naar Kanan. Zo ontneem" ons God de vertroostingen, waarop wij al te veel gesteund hebben, er te veel ons heil en geluk in hebben gezocht in het land van onze vreemdelingschap, opdat wij te meer zouden denken aan ons tehuis in de andere wereld en er ons in geloof en hope heen zullen spoeden. De aarde is ons verbitterd opdat de hemel ons des te dierbaarder zal zijn.

II. De goede genegenheid, die haar schoondochters-inzonderheid een van haar-haar toedroegen, en haar wederkerige genegenheid voor haar.

1. Beiden waren zo vriendelijk om haar, tenminste een eind weegs, te vergezellen, toen zij naar het land van Juda terugkeerde. Haar twee schoondochters hebben niet beproefd haar te bewegen om in het land van Moab te blijven maar, zo zij besloten was naar haar vaderland terug te gaan, haar alle mogelijke vriendelijkheid en eerbied te betonen bij het scheiden. En dit was een voorbeeld er van: zij wilden haar op de weg brengen, tenminste tot aan de uiterste grens van haar land, haar helpen haar bagage te dragen, want het blijkt niet dat zij een bediende bij zich had, Ruth 1:7. Hieruit zien wij dat Naomi zeer vriendelijk en beleefd voor haar geweest was, zoals het een Israëlietische vrouw betaamde, en haar liefde had gewonnen, waarin zij een voorbeeld is voor alle schoonmoeders, en dat Orpa en Ruth een goed besef hadden van haar vriendelijkheid, want zij wilden die gaarne wederkerig aan haar bewijzen. Het was een teken dat zij in eensgezindheid samengewoond hadden, hoewel zij, door wie de verwantschap ontstaan was, dood waren. Of schoon zij genegenheid behielden voor de goden van Moab, Ruth 1:15,. en Naomi nog getrouw was aan de God van Israël, was dit aan weerszijden geen verhindering om elkaar lief te hebben en elkaar al de goede diensten te bewijzen, die de verwantschap meebracht. Schoonmoeders en schoondochters zijn maar al te dikwijls in onenigheid met elkaar, Matthew 10:35,. en daarom is het te meer prijzenswaardig als zij in liefde tezamen leven, laat allen, die in deze betrekking tot elkaar staan, er naar streven om die lof te verdienen.

2. Toen zij een eind weegs met haar waren voortgegaan, heeft Naomi haar met grote liefde en tederheid gedrongen om terug te gaan Ruth 1:8, Ruth 1:9. Gaat henen, keert weer een ieder tot het huis harer moeder. Toen zij door Gods voorzienigheid als weduwen het huis harer echtgenoten moesten verlaten, was het een groot voorrecht voor haar, dat zij nog ouders hadden, tot wie zij konden heengaan, en er welkom en in goede omstandigheden wezen, en dus niet de wijde wereld in behoefden te gaan. Naomi spreekt de onderstelling uit, dat haar eigen moeders haar aangenamer zouden zijn dan een schoonmoeder, inzonderheid als haar eigen moeders een huis hadden om er haar in te ontvangen, terwijl haar schoonmoeder niet wist, of zij wel een plaats zou hebben om er haar hoofd neer te leggen, en die zij de hare zou kunnen noemen.

Zij zendt haar weg:

a. Met een lofbetuiging, dat is een plicht, die men verschuldigd is aan hen, die zich in enigerlei betrekking goed hebben gedragen, zij behoren er de lof voor te ontvangen, gij hebt weldadigheid gedaan bij de doden en bij mij, dat is: gij waart goede huisvrouwen voor uw overleden mannen, en zijt goede dochters voor mij geweest, in geen van die beide betrekkingen zijt gij tekort gekomen in uw plicht. Als wij door de dood of op andere wijze van onze bloedverwanten gescheiden worden, dan is het zeer troostrijk, zowel hun getuigenis, als het getuigenis van ons eigen geweten te hebben, dat wij, zolang wij bij elkaar waren, er naar gestreefd hebben, onze plicht in die betrekking te vervullen. Dat zal er toe bijdragen om de smart van het scheiden te verzachten en zolang wij bij elkaar zijn moeten wij er naar streven, om ons z te gedragen, dat wij, als wij scheiden, geen oorzaak hebben tot berouw over onze verkeerde of onvriendelijke handelingen in die betrekking.

b. Met gebed. Het is zeer gepast voor vrienden, als zij van elkaar scheiden, met elkaar te bidden. Zij zendt haar terug met haar zegen, en de zegen van een schoonmoeder is niet te versmaden. In deze zegen noemt zij twee maal de naam Jehovah, Israëls God, en de enigen waren God, om haar dochters er toe te leiden op Hem te zien als op de Fontein van alle goed. Tot Hem bidt zij in het algemeen, dat Hij haar de weldadigheid zal vergelden, die zij haar en de haren bewezen hebben. Wij kunnen verwachten en er in het geloof om bidden-dat God weldadigheid zal bewijzen aan hen, die weldadigheid hebben bewezen aan onze vrienden en bloedverwanten, die bevochtigt, zal ook zelf een vroege regen worden, en inzonderheid dat zij gelukkig zullen zijn in een tweede huwelijk: de Heere geve u, dat gij rust vindt, een ieder in haars mans huis. Het is zeer voegzaam dat naar het voorschrift des apostels, 1 Timothy 2:14, de jongere vrouwen-en hij spreekt daar van jonge weduwen "kinderen telen en het huis regeren." En het zou jammer zijn als zij, die zich goede huisvrouwen betoond hebben niet wederom met goede echtgenoten gezegend werden, inzonderheid die, evenals deze weduwen, geen kinderen hebben. De huwelijkse staat is een staat van rust, van zodanige rust als deze wereld aanbiedt, rust in het huis van de echtgenoot, meer dan verwacht kan worden in het huis van een moeder of schoonmoeder. Deze rust is Gods gave. Indien enigerlei genoegen of voldoening gevonden wordt in onze uitwendige omstandigheden, dan moet God er in erkend worden. Er zijn van de zodanigen die een ander juk hebben aangetrokken met de ongelovigen, en zelfs in het huis van de echtgenoot weinig rust vinden. Hun beproeving behoort diegenen nog meer dankbaar te maken, voor wie de huwelijksbetrekking troostrijk en aangenaam is, Iaat echter God de ruste wezen van de ziel, en op deze aarde geen rust volmaakt geacht worden.

c. Zij zond haar weg met grote liefde, zij kuste ze, wenste dat zij haar iets beters had te geven, maar zilver en goud had zij niet. Maar deze afscheidskus zal het zegel wezen van een ware vriendschap, die zij-al zou zij haar ook noodt wederzien-haar levenlang voor haar zal behouden. Als verwanten van elkaar moeten scheiden, zo laat hen aldus in liefde van elkaar scheiden, opdat zij (indien zij elkaar nooit wederzien in deze wereld) elkaar kunnen ontmoeten in de wereld van de eeuwige liefde.

3. De twee jonge weduwen konden er niet aan denken om van haar goede schoonmoeder te scheiden, zozeer had de goede omgang van deze Godvruchtige Israëlietische vrouw haar hart gewonnen. Zij hieven niet slechts haar stem op en weenden, als afkerig zijnde om van haar te scheiden, maar zij gaven haar besluit te kennen om bij haar te blijven, Ruth 1:10,. "Wij zullen zeker met u wederkeren tot uw volk, en lotgemeen met u zijn." Het is een zeldzaam voorbeeld van genegenheid voor een schoonmoeder, en een blijk dat zij, om harentwil, een goede mening hadden opgevat van het volk van Israël.

Zelfs Orpa, die later terugkeerde tot haar goden, scheen nu besloten om mee te gaan met Naomi. De droeve plechtigheid van het scheiden en de tranen, die er bij gestort werden, ontlokten haar deze betuiging, maar zij hield geen stand. Sterke hartstochten zonder een gevestigd oordeel brengen gewoonlijk zwakke besluiten voort.

4. Naomi trachtte haar van haar voornemen af te brengen om met haar te gaan, Ruth 1:11. Indien zij in Kanan zonen had, of naaste bloedverwanten, van wie zij kon verwachten dat zij de weduwen zouden huwen, teneinde aan de gestorvenen zaad te verwekken, en de hypotheek van het familiegoed af te lossen, dan zou dit een aanmoediging voor haar hebben kunnen zijn om op een goede vestiging te Bethlehem te hopen. Maar zij had geen zonen, ook kon zij zich geen naasten bloedverwant herinneren, die genegen zou zijn om de plicht eens zodanigen bloedverwants te vervullen, en daarom betoogt zij dat zij wel nooit zonen zou hebben, die echtgenoten voor haar konden zijn, want zij was te oud om te hertrouwen, op haar leeftijd betaamde het haar te denken aan sterven, aan heengaan van deze wereld, niet aan een huwelijk, en de wereld wederom te beginnen. Of, al zou zij ook een man hebben, dan kon zij toch niet verwachten kinderen te zullen hebben, of al had zij zonen dan zouden deze jonge weduwen toch niet wachten tot dat die zonen opgegroeid zouden zijn.

En dit was nog niet alles, niet alleen kon zij haar schoondochters aan geen goed huwelijk helpen, maar zij kon haar ook niet naar behoren onderhouden. Haar grootste smart in de toestand van armoede, waartoe zij is vervallen, was niet instaat te zijn, om voor haar te doen wat zij zo gaarne zou willen. Het is mij veel bitterder dan u, het smart mij het meest om uwentwil, dat de hand des Heeren tegen mij is uitgegaan.

Merk op:

a. Zij oordeelt dat de beproeving voornamelijk tegen haar gericht is, dat zij het in de eerste plaats was met wie God twistte. "De hand des Heeren is tegen mij uitgegaan. Ik ben de zondares, het is met mij, dat God een twist heeft." Dat betaamt ons als wij onder beproeving zijn, hoewel anderen in het leed kunnen delen, dat ons treft, moeten wie toch de stem van de roede horen alsof zij alleen tot ons sprak, en tegen ons sprak, de bestraffing niet naar het huis van anderen verwijzen, maar haar voor onszelf aannemen.

b. Zij betreurt het meest het leed, dat er voor haar schoondochters door kwam. Zij was de zondares, maar zij waren de lijderessen. Het smart mij om uwentwil, Ruth 1:13.. Iemand van een edelaardig gemoed kan beter zijn eigen last dragen dan het dragen om de smart van anderen te zien, of om daardoor anderen in droefheid te zien komen. Naomi kon veel beter zelf gebrek lijden dan haar dochters gebrek te zien lijden. En daarom: Keert weer, mijne dochters, want helaas, ik ben niet bij machte om u goedheid of vriendelijkheid te bewijzen."

Maar heeft Naomi er wl aan gedaan, om haar dochters aldus te ontmoedigen om met haar te gaan, als zij toch, door ze mee te nemen, haar kon redden van de afgoderij van Moab, en haar tot het geloof en de aanbidding van de God Israëls kon brengen? Naomi heeft dit ongetwijfeld begeerd. Maar:

a.a. Indien zij met haar gingen, dan wilde zij niet dat zij het om harentwil zouden doen. Zij, die een Godsdienst gaan belijden alleen maar om vrienden of bloedverwanten genoegen te doen of omdat anderen het ook doen, zullen bekeerlingen zijn van slechts weinig waardij en korten duur. b.b. Indien zij met haar gingen, dan wilde zij, dat zij het uit eigen, wl overwogen keuze zouden doen, zouden nederzitten om eerst de kosten te overrekenen, zoals dit nodig is voor en betaamt aan hen, die belijdenis van een Godsdienst willen afleggen. Het is goed voor ons, dat ons het ergste gezegd wordt, onze Heiland heeft aldus gehandeld met hem, die in de warmte van zijn ijver het stoute woord heeft gesproken: "Meester, ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat." "Komaan", zegt Christus "kunt gij een leven leiden, zoals Ik het leid?

De Zoon des mensen heeft niet waar Hij het hoofd nederlegge, weet dit, en overweeg dan of gij het in uw hart hebt om lotgemeen met Hem te zijn," Matthew 8:19, Matthew 8:20. Zo handelt Naomi met haar schoondochters. Gedachten, die door ernstig overwegen tot besluiten rijpen, zullen waarschijnlijk in het hart blijven, terwijl hetgeen spoedig rijpt ook spoedig rot.

5. Orpa liet zich gemakkelijk bewegen om haar eigen verdorven neiging te volgen, en terug te gaan naar haar land, haar maagschap en haars vaders huis, toen zij toch goed op weg was om dit alles door een krachtdadige roeping te verlaten. Beiden hieven zij haar stem op en weenden wederom Ruth 1:14,. diep bewogen zijnde door de tedere woorden, die Naomi gesproken had, maar zij hadden een verschillende uitwerking op haar, voor Orpa waren zij een reuk des doods ten dode. Naomi's voorstelling van de ongemakken, waarop zij te rekenen hadden, indien zij met haar naar Kanan gingen, zond haar terug naar het land van Moab, en diende haar tot verontschuldiging voor haar afval. Ruths besluit daarentegen werd er door versterkt, evenals haar genegenheid voor Naomi, door wier wijsheid en liefde, en goedheid zij nooit zo bekoord was als nu bij deze gelegenheid, en zo was het haar een reuk des levens ten leven. Orpa kuste haar schoonmoeder, dat is: zij nam teder afscheid van haar, zei haar voor altijd vaarwel, zonder voornemen haar later te volgen, zoals hij, die zei Christus te zullen volgen als hij zijn vader begraven zou hebben of afscheid had genomen van hen, die tehuis waren. Orpa's kus toonde dat zij genegenheid had voor Naomi en wars was om van haar te scheiden, maar zij beminde haar niet: genoeg om haar vaderland voor haar te verlaten. Zo kunnen velen waardering hebben van en genegenheid voor Christus, en worden toch door Hem niet verlost en zalig gemaakt, omdat zij het niet van zich kunnen verkrijgen, om andere dingen voor Hem op te geven. Zij hebben Hem lief, en toch verlaten zij Hem, omdat zij Hem niet genoeg liefhebben, maar andere dingen meer liefhebben dan Hem. Zo is de jongeling, die van Christus is weggegaan, bedroefd van Hem weggegaan, Matthew 19:22.. Maar:

b. Ruth kleefde haar aan. Of zij, toen zij van huis ging, reeds besloten was om met haar mee te gaan, blijkt niet, misschien had zij uit oprechte liefde voor de God Israëls en Zijn wet, waarvan zij door het goede onderricht van Naomi enige kennis had, tevoren reeds bij zichzelve besloten wat zij doen zou.

6. Naomi zoekt Ruth te overreden om terug te gaan, en wijst haar als nog een verdere drangreden, op het voorbeeld harer zuster, Ruth 1:15.. Zie, uw zwagerin is wedergekeerd tot haar volk, en natuurlijk dus ook tot haar goden want wat zij ook gedaan heeft zolang zij bij haar schoonmoeder woonde, het zou zo goed als onmogelijk voor haar zijn, om enigen eerbied te betonen voor de God Israëls, als zij weer onder de aanbidders van Kamos leefde. Zij, die de gemeenschap van de heiligen verlaten en tot het volk van Moab terugkeren, zullen allen gewis ook hun gemeenschap met God verbreken en de afgoden van Moab dienen. Keer gij ook weer, uw zwagerin na, dat is: "Indien gij ooit wilt terugkeren, zo keer nu terug. Dit is de grootste beproeving van uw standvastigheid, doorsta deze proef en dan zijt gij voor altijd de mijne." Ergernissen zoals die van Orpa's afval moeten komen, opdat zij, die trouw en oprecht zijn, openbaar worden, zoals die van Ruth bij deze gelegenheid openbaar werd.

7. Ruth maakt een einde aandien strijd door een zeer plechtige verklaring van haar onwankelbaar besluit om haar nooit te verlaten, noch om tot haar land en vorige betrekkingen terug te keren, Ruth 1:16, Ruth 1:17. Niets kon schoner en kloekmoediger gezegd zijn dan dit, zij schijnt, nu haar zuster was heengegaan, van een anderen geest te zijn en een andere taal te spreken, en het is een voorbeeld van de genade Gods, het hart neigende om de betere keuze te doen. Trek ons aldus, Heere, en wij zullen U nalopen. Het afraden harer moeder maakt haar slechts zoveel vaster in haar besluit, zooal toen Jozua tot het volk zei: Gij zult de Heere niet kunnen dienen, en zij met te meer vurigheid antwoorden: Neen, maar wij zullen de Heere dienen.

A. Zij bidt haar schoonmoeder om toch niets meer te zeggen tegen haar gaan met haar. "Smeek mij niet dat ik u zou verlaten, om van achter u weer te keren, want al uw smekingen kunnen het besluit niet veranderen, dat uw onderricht reeds vroeger in mij heeft doen opkomen, laat mij er dus niets meer tegen horen." Het is een grote kwelling en onrust voor hen, die voor God en Godsdienst besloten hebben, om verzocht en overreed te worden om van besluit te veranderen. Zij, die er niet aan willen denken, willen er niet van horen. Smeek mij niet. De kanttekening geeft de lezing: Wees niet tegen mij. Wij moeten diegenen achten tegen ons te zijn, en hen als onze ware vijanden beschouwen, die ons willen verhinderen om de weg op te gaan naar het hemelse Kanan. Onze bloedverwanten kunnen zij wel wezen, maar niet onze vrienden, die ons van de dienst van God willen afhouden of er ons in willen ontmoedigen.

B. Zij geeft zeer nadrukkelijk haar besluit te kennen om haar aan te kleven en haar noodt te verlaten, en zij spreekt de taal van iemand, die voor God en de hemel heeft besloten. Zij was zo ingenomen- niet met de schoonheid harer moeder, noch met haar rijkdom, dit alles was vergaan en voorbij-maar met haar wijsheid, en deugd en beminnelijkheid, die haar bijgebleven waren zelfs in haar tegenwoordigen armoedigen en treurigen toestand, dat zij besluit haar aan te kleven.

a. Zij wil met haar reizen: waar gij zult heengaan, zal ik ook heengaan, al is het ook naar een land, dat ik nooit gezien heb, en waarvan men mij geleerd heeft minne gedachten te koesteren, ofschoon het ver zou zijn van mijn eigen land, zal met u toch iedere weg lieflijk voor mij zijn."

b. Zij wil bij haar wonen: Waar gij zult vernachten, zal ik vernachten, al is het in een stulp, ja al zou het in geen beter nachtverblijf zijn dan Jakob gehad heeft, toen hij stenen tot hoofdkussen had. Waar gij uw woonplaats hebt, zal ik de mijne hebben, waar zij de ook moge wezen.

c. Zij wil haar belangen aan de heren verbinden. Uw volk is mijn volk. Uit Naomi's aard en karakter maakt zij de gevolgtrekking op, dat dit grote volk een wijs en verstandig volk is, zij beoordeelt allen naar hun goede moeder, die, waar zij ook heenging, een eer was voor haar land (zoals allen moeten trachten te wezen, die belijden in betrekking te staan tot het betere land, dat is: het hemelse) en daarom zal zij zich gelukkig achten tot hen te mogen behoren. "Uw volk zal mijn volk wezen om er mee om te gaan, er lieflijk en aangenaam voor te wezen, en in zijn belangen te delen." d. Zij wil zich in de Godsdienst met haar verenigen, zo besluit zij om de hare te wezen "usque ad aras-tot zelfs aan de altaren." Uw God is mijn God, vaartwel dus alle goden van Moab, die ijdelheid en een leugen zijn. Ik zal de God Israëls aanbidden de enig levenden en waren God, op Hem alleen zal ik vertrouwen, Hem zal ik dienen, en in alles wil ik mij door Hem laten regeren," dit is de Heere tot onze God aan te nemen.

e. Zij wil gaarne in hetzelfde bed met haar sterven: waar gij zult sterven, zal ik sterven. Zij neemt aan dat zij beide moeten sterven, en dat Naomi, als de oudste, waarschijnlijk het eerst zal sterven, en zij besluit in hetzelfde huis te blijven, indien het zijn kan, totdat ook haar dagen vervuld zullen zijn, hiermede ook haar wens te kennen gevende, om in haar zaligheid te delen bij het sterven, zij wenst in dezelfde plaats te sterven, ten teken van op dezelfde wijze en in dezelfde gezindheid te sterven. "Mijne ziel sterve de dood van de oprechte Godvrezende Naomi, en mijn einde zij gelijk aan het hare." J: Zij wenst begraven te worden in hetzelfde graf, dat haar gebeente bij het gebeente harer schoonmoeder zal rusten: aldaar zal ik begraven worden, niet wensende dat zelfs haar dood lichaam naar Moab teruggevoerd zal worden ten teken van enigerlei overgebleven gehechtheid er aan. Daar Naomi's ziel met de hare samengevoegd is, wenst zij dat ook beider stof vermengd zal worden, in de hope van tezamen te zullen opstaan, en voor eeuwig in de andere wereld tezamen te zijn.

C. Zij bevestigde zich in haar besluit om Naomi te blijven aankleven door een plechtigen eed: alzo doe mij de Heere, en alzo doe Hij daartoe (dit was een aloude formule van eedzwering) zo niet de dood alleen zal scheiding maken tussen mij en tussen u! Een eed tot bevestiging maakte een einde aan dit tegenspreken, en liet haar onder de altijddurende verplichting, om nooit de goeden weg te verlaten, die zij nu gekozen had.

a. Er ligt in opgesloten, dat de dood voor een tijd scheiding tussen haar zal maken. Zij kon beloven in dezelfde plaats te sterven en begraven te worden, maar niet op dezelfde tijd, het zou kunnen gebeuren dat zij het eerst stierf, en dat zou dan scheiding tussen haar maken. De dood maakt scheiding tussen hen, die door niets anders gescheiden kunnen worden. De stervensure is een ure van scheiding, en moet als zodanig door ons beschouwd worden, en wij behoren ons er op te bereiden.

b. Het besluit staat vast, dat niets anders haar zal scheiden, geen vriendelijkheid van haar eigen familie of haar eigen volk, geen hoop om onder hen tot eer en aanzien te komen, geen onvriendelijkheid van Israël, geen vrees voor armoede of versmaadheid onder hen. "Neen, ik zal u nooit verlaten."

Dit nu is een voorbeeld van een oprecht bekeerling tot God en Godsdienst. Daartoe moet het met ons komen.

Ten eerste. Wij moeten de Heere aannemen tot onze God. "Deze God is mijn God eeuwiglijk en altoos, ik heb Hem als de mijne erkend en aangenomen.

Ten tweede. Als wij God aannemen tot onze God dan moeten wij in alle omstandigheden Zijn volk aannemen als ons volk, al zijn zij ook een arm en geminacht volk, zo zij de Zijnen zijn moeten zij ook de onze wezen. Ten derde. Onder hen gekomen zijnde, moeten wij lotgemeen met hen willen wezen, tevreden zijn als het ons gaat, zoals het hun gaat. Wij moeten ons onderwerpen aan hetzelfde juk, het getrouw en standvastig dragen, hetzelfde kruis opnemen en het blijmoedig dragen, gaan waar God wil dat wij gaan zullen, al zou het ook in ballingschap wezen, verblijven waar Hij wil dat wij verblijven zullen, al was het ook in een gevangenis, sterven waar Hij wil dat wij zullen sterven, en ons gebeente nederleggen in de grafsteden van de oprechten, die in vrede heengaan en rusten, al zouden het ook de graven zijn van de kinderen des volks.

Ten vierde. Wij moeten besluiten voort te gaan en te volharden, en hierin moet ons aankleven aan Christus inniger zijn, dan dat van Ruth aan Naomi, zij besloot dat niets dan de dood haar zou scheiden, maar wij moeten besluiten, dat zelfs de dood ons niet zal scheiden van de liefde van Christus, en dan kunnen wij er zeker van zijn, dat zelfs de dood ons niet zal kennen scheiden van onze gelukzaligheid in Christus.

Ten vijfde. Wij moeten onze ziel onder de verbintenis brengen om nooit deze Godvruchtige besluiten te verbreken, en de Heere zweren dat wij Hem zullen aankleven. Hij, die dit eerlijk en oprecht meent, zal voor die eed niet terugdeinzen.

Eindelijk. Naomi werd hierdoor tot zwijgen gebracht. Ruth 1:18.. Als zij nu zag dat Ruth vastelijk voorgenomen had met haar te gaan (dat was het juist wat zij begeerde en bedoelde in alles wat zij tot haar gezegd had) toen zij zag, dat zij haar doel bereikt had, was zij tevreden, en hield zij op tot haar te spreken. Meer dan die plechtige betuiging, die Ruth nu gedaan had, kon zij niet begeren. Zie de kracht van de vastberadenheid, hoe zij de verzoeking tot zwijgen brengt. Zij, die besluiteloos zijn, in Godsdienstige wegen gaan met een onvaster tred, verzoeken de verzoeker, en zijn als een half-openstaande deur, die de dief naar binnen nodigt, maar vastberadenheid sluit en grendelt de deur, wederstaat de duivel, en noodzaakt hem te vlieden.

Het gesprek tussen Naomi en Ruth wordt door de Chaldeeuwsen paraphrast aldus meegedeeld. Ruth zei: Smeek mij niet u te verlaten, want ik wil een proseliet zijn. Naomi zei: Ons is geboden sabbaten en feestdagen waar te nemen, op welke wij niet meer dan twee duizend ellen mogen reizen (een sabbatsreize.) Welnu, zegt Ruth, waar gij gaat, zal ik gaan. Naomi zei: er is ons bevolen geen gehelen nacht bij heidenen te verwijlen. Welnu zegt Ruth, waar gij zult vernachten zal ik vernachten. Naomi zei: er is ons bevolen zes honderd en dertien geboden te houden. Welnu zegt Ruth, wat uw volk houdt zal ik houden, want het zal mijn volk wezen. Naomi zei: het is ons verboden een vreemden God te aanbidden. Welnu, zegt Ruth, uw God zal mijn God wezen. Naomi zei: Wij hebben vierderlei soort van dood voor kwaaddoeners, steniging, verbranding, verworging en doden met het zwaard. Welnu, zegt Ruth, waar gij sterft, zal ik sterven. Wij hebben, zegt Naomi, grafsteden. En daarin, zegt Ruth, zal ik begraven worden.

Verzen 19-22

Ruth 1:19-22

Na menige moeizame voetstap, (maar wij onderstellen dat de vermoeienis van de reis verlicht werd door Naomi's goed onderwijs aan haar bekeerlinge en de goede gesprekken die zij hadden) kwamen Naomi en Ruth eindelijk te Bethlehem. En zij kwamen er juist op tijd, in het begin van de gersteoogst, die de eerste was van hun oogsten, de tarweoogst kwam daarna.

Nu konden Naomi's ogen haar overtuigen van de waarheid van wat zij in het land van Moab had gehoord namelijk dat de Heere Zijn volk bezocht had, gevende hun brood. En Ruth kon dit goede land in zijn beste toestand zien, en nu hadden zij gelegenheid om voorziening te maken voor de winter. Onze tijden zijn in Gods hand, zowel de gebeurtenissen, als de tijd waarin zij plaatshebben.

Er wordt hier nota genomen:

I. Van de ontsteltenis van de naburen bij deze gelegenheid, Ruth 1:19.. De gehele stad werd over haar beroerd. Haar oude bekenden verzamelden zich om haar heen, om te vragen naar haar toestand, haar bevinden en haar weer welkom te heten te Bethlehem.

Of misschien werden zij over haar beroerd, vrezende dat zij ten laste van de stad zou komen, want zij zag er zo armoedig uit! Hieruit blijkt dat zij tevoren in welstand had geleefd, want anders zou er niet zoveel notitie van haar genomen zijn. Indien zij, die welvarend zijn geweest en een hoge positie hebben ingenomen, tot armoede of oneer komen, dan is hun val des te meer opmerkelijk. En zij-de naburen-zeiden: Is dit Naomi? De vrouwen van de stad zeiden het, want het oorspronkelijke woord is vrouwelijk. Zij, met wie zij vroeger zeer bekend was, waren verbaasd haar in die toestand te zien, zij was door haar beproevingen zo gebroken zo veranderd, dat zij nauwelijks haar ogen konden geloven, of begrijpen dat dit dezelfde persoon was, die zij tevoren fris en blozend. lieflijk en vrolijk gezien hadden: Is dit Naomi? Zo ongelijk is de roos, als zij verdord is, aan wat zij geweest is, toen zij bloeide.

Welk een erbarmelijk figuur maakt thans Naomi, vergeleken met die zij maakte in haar voorspoed! Indien er waren, die deze vraag in minachting deden, haar haar rampspoeden verwijtende: "Is zij dat, die er geen genoegen mee kon nemen dat het haar ging zoals het haar naburen is gegaan, maar naar een vreemd land moet heenzwerven? Zie nu wat zij er mee gewonnen heeft!" dan waren deze van een lage, onbarmhartige gemoedsgesteldheid. Niets is wreder dan te triomferen over hen, die gevallen zijn. Maar wij kunnen onderstellen dat de meesten het in hartelijk medelijden gevraagd hebben. "Is zij dit, die zo in overvloed heeft geleefd, zo goed een huis heeft gehouden, en zo weldadig was voor de armen? Hoe is het goud zo verdonkerd!" Zij, die de pracht hadden gezien van de eerste tempel, weenden toen zij de geringheid van de tweede aanschouwden, en zo was het ook hier.

Beproevingen zullen in weinig tijds grote en verrassende veranderingen teweegbrengen. Als wij zien hoe ziekte en ouderdom het gelaat en het humeur van de mensen veranderen, dan kunnen wij denken aan wat de Bethlehemieten zeiden: Is dit Naomi? Men zou niet denken dat het dezelfde persoon is. Moge God door Zijn genade ons geschikt maken voor al zulke veranderingen, inzonderheid voor de grote verandering! II. Van Naomi's kalmte van gemoed. Indien sommigen haar haar armoede voor de voeten wierpen, was zij toch niet tegen haar verbitterd zoals zij geweest zou zijn, indien zij arm en hoogmoedig was, maar met groot en Godvruchtig geduld droeg zij deze en alle andere treurige gevolgen van haar beproeving, Ruth 1:20 Ruth 1:21. Noemt mij niet Naomi, noemt mij Mara, enz. "Naomi betekent lieflijk, of beminnelijk, maar al mijn lieflijke dingen zijn verwoest, noemt mij Mara, bitter, of bitterheid, want ik ben een vrouw, bezwaard van geest." Zo voegt zij zich naar haar toestand, wat wij allen moeten doen, als onze toestand niet in alles met onze wens overeenkomt.

Merk op:

1. De verandering van haar toestand, en hoe die beschreven wordt met een Godvruchtig achtgeven op Gods voorzienigheid, en zonder hartstochtelijk klagen of murmureren.

a. Het was een zeer treurige verandering. Vol is zij weggetogen, zij achtte zich vol toen zij haar man en haar twee zonen had. Veel van onze volheid in deze wereld komt voort uit lieflijke betrekkingen en bloedverwanten, maar ledig is zij wedergekeerd, een kinderloze weduwe. Waarschijnlijk heeft zij verkocht wat zij had, zodat zij van alles wat zij had medegenomen uit het vaderland, niets meer over had dan de klederen die zij aan het lief had. Zo onzeker is alles wat wij volheid in het schepsel noemen 1 Samuel 2:5 S. Zelfs in de volheid daarvan kunnen wij nog in benauwdheid komen. Maar er is een volheid, een geestelijke en Goddelijke volheid, waarvan wij niet ontledigd kunnen worden, een goed deel, dat van hen die het bezitten niet weggenomen zal worden.

b. Zij erkent Gods hand, Zijn machtige hand, in haar beproeving. "Het is de Heere, die mij ledig heeft doen wederkeren, het is de Almachtige die mij beproefd heeft." Niets kan een Godvruchtige ziel er meer toe brengen, om tevreden te zijn onder beproeving, dan er Gods hand in te zien. Het is de Heere, 1 Samuel 3:18 S. Job 1:21,. inzonderheid te bedenken, dat Hij, die ons beproeft, El Shaddai, de Almachtige is met wie het dwaasheid is te twisten, en aan, wie ons te onderwerpen onze plicht is en ons belang. Het is die naam van God, door welke Hij in verbond treedt met Zijn volk: "Ik ben God, de Almachtige, God, de Algenoegzame", Genesis 17:1. Hij beproeft als een God in verbond, en Zijn algenoegzaamheid kan onze steun en onze voorziening wezen onder al onze beproevingen. Hij, die ons ontledigt van het schepsel, weet ons te vervullen met zichzelf.

c. Zij spreekt met veel gevoel van de indruk die de beproeving op haar had gemaakt: Hij heeft mij grote bitterheid aangedaan. De beker van de beproeving is een bittere beker, en zelfs wat later een vreedzame vrucht van de gerechtigheid geeft, is tegenwoordig geen zaak van vreugde, maar van droefheid, Hebrews 12:11.. Job klaagt: "Gij schrijft tegen mij bittere dingen", Job 13:26..

d. Zij erkent dat de beproeving van God komt als een twist: de Heere getuigt tegen mij. Als God ons kastijdt, dan getuigt Hij tegen ons, en twist met ons, Job 10:17,. te kennen gevende dat Hij misnoegd op ons is. Iedere roede heeft een stem, de stem van een getuige.

2. De onderworpenheid van haar geest onder deze verandering. "Noemt mij niet Naomi, want ik ben niet meer lieflijk, hetzij voor mijzelf of voor mijn vrienden, noemt mij Mara, een naam die meer overeenkomt met mijn tegenwoordigen toestand. Velen, die verlaagd en verarmd zijn willen toch nog met de ledige eretitels aangesproken worden, die zij vroeger gehad hebben. Naomi wilde dit niet, haar ootmoed verlangt naar geen glorierijken naam in een vervallen toestand, als God haar bitterheid heeft aangedaan, dan voegt zij zich naar Zijn beschikking, en wil Mara, bitterheid, genoemd worden. Als onze toestand naar beneden is gegaan, dan behoort ons hart, ons gemoed, mee naar beneden gebracht te worden. En als wij ons gedragen naar onze beproevingen, dan worden zij aan ons geheiligd, want het is niet de beproeving zelf, maar de beproeving in de rechte gezindheid gedragen, die ons goed doet. "Perdidisti tot mala, si nondum misera esse didicisti-Zoveel rampen zijn aan u verspild, indien gij niet geleerd hebt te lijden." De beproeving werkt lijdzaamheid.

Verzen 19-22

Ruth 1:19-22

Na menige moeizame voetstap, (maar wij onderstellen dat de vermoeienis van de reis verlicht werd door Naomi's goed onderwijs aan haar bekeerlinge en de goede gesprekken die zij hadden) kwamen Naomi en Ruth eindelijk te Bethlehem. En zij kwamen er juist op tijd, in het begin van de gersteoogst, die de eerste was van hun oogsten, de tarweoogst kwam daarna.

Nu konden Naomi's ogen haar overtuigen van de waarheid van wat zij in het land van Moab had gehoord namelijk dat de Heere Zijn volk bezocht had, gevende hun brood. En Ruth kon dit goede land in zijn beste toestand zien, en nu hadden zij gelegenheid om voorziening te maken voor de winter. Onze tijden zijn in Gods hand, zowel de gebeurtenissen, als de tijd waarin zij plaatshebben.

Er wordt hier nota genomen:

I. Van de ontsteltenis van de naburen bij deze gelegenheid, Ruth 1:19.. De gehele stad werd over haar beroerd. Haar oude bekenden verzamelden zich om haar heen, om te vragen naar haar toestand, haar bevinden en haar weer welkom te heten te Bethlehem.

Of misschien werden zij over haar beroerd, vrezende dat zij ten laste van de stad zou komen, want zij zag er zo armoedig uit! Hieruit blijkt dat zij tevoren in welstand had geleefd, want anders zou er niet zoveel notitie van haar genomen zijn. Indien zij, die welvarend zijn geweest en een hoge positie hebben ingenomen, tot armoede of oneer komen, dan is hun val des te meer opmerkelijk. En zij-de naburen-zeiden: Is dit Naomi? De vrouwen van de stad zeiden het, want het oorspronkelijke woord is vrouwelijk. Zij, met wie zij vroeger zeer bekend was, waren verbaasd haar in die toestand te zien, zij was door haar beproevingen zo gebroken zo veranderd, dat zij nauwelijks haar ogen konden geloven, of begrijpen dat dit dezelfde persoon was, die zij tevoren fris en blozend. lieflijk en vrolijk gezien hadden: Is dit Naomi? Zo ongelijk is de roos, als zij verdord is, aan wat zij geweest is, toen zij bloeide.

Welk een erbarmelijk figuur maakt thans Naomi, vergeleken met die zij maakte in haar voorspoed! Indien er waren, die deze vraag in minachting deden, haar haar rampspoeden verwijtende: "Is zij dat, die er geen genoegen mee kon nemen dat het haar ging zoals het haar naburen is gegaan, maar naar een vreemd land moet heenzwerven? Zie nu wat zij er mee gewonnen heeft!" dan waren deze van een lage, onbarmhartige gemoedsgesteldheid. Niets is wreder dan te triomferen over hen, die gevallen zijn. Maar wij kunnen onderstellen dat de meesten het in hartelijk medelijden gevraagd hebben. "Is zij dit, die zo in overvloed heeft geleefd, zo goed een huis heeft gehouden, en zo weldadig was voor de armen? Hoe is het goud zo verdonkerd!" Zij, die de pracht hadden gezien van de eerste tempel, weenden toen zij de geringheid van de tweede aanschouwden, en zo was het ook hier.

Beproevingen zullen in weinig tijds grote en verrassende veranderingen teweegbrengen. Als wij zien hoe ziekte en ouderdom het gelaat en het humeur van de mensen veranderen, dan kunnen wij denken aan wat de Bethlehemieten zeiden: Is dit Naomi? Men zou niet denken dat het dezelfde persoon is. Moge God door Zijn genade ons geschikt maken voor al zulke veranderingen, inzonderheid voor de grote verandering! II. Van Naomi's kalmte van gemoed. Indien sommigen haar haar armoede voor de voeten wierpen, was zij toch niet tegen haar verbitterd zoals zij geweest zou zijn, indien zij arm en hoogmoedig was, maar met groot en Godvruchtig geduld droeg zij deze en alle andere treurige gevolgen van haar beproeving, Ruth 1:20 Ruth 1:21. Noemt mij niet Naomi, noemt mij Mara, enz. "Naomi betekent lieflijk, of beminnelijk, maar al mijn lieflijke dingen zijn verwoest, noemt mij Mara, bitter, of bitterheid, want ik ben een vrouw, bezwaard van geest." Zo voegt zij zich naar haar toestand, wat wij allen moeten doen, als onze toestand niet in alles met onze wens overeenkomt.

Merk op:

1. De verandering van haar toestand, en hoe die beschreven wordt met een Godvruchtig achtgeven op Gods voorzienigheid, en zonder hartstochtelijk klagen of murmureren.

a. Het was een zeer treurige verandering. Vol is zij weggetogen, zij achtte zich vol toen zij haar man en haar twee zonen had. Veel van onze volheid in deze wereld komt voort uit lieflijke betrekkingen en bloedverwanten, maar ledig is zij wedergekeerd, een kinderloze weduwe. Waarschijnlijk heeft zij verkocht wat zij had, zodat zij van alles wat zij had medegenomen uit het vaderland, niets meer over had dan de klederen die zij aan het lief had. Zo onzeker is alles wat wij volheid in het schepsel noemen 1 Samuel 2:5 S. Zelfs in de volheid daarvan kunnen wij nog in benauwdheid komen. Maar er is een volheid, een geestelijke en Goddelijke volheid, waarvan wij niet ontledigd kunnen worden, een goed deel, dat van hen die het bezitten niet weggenomen zal worden.

b. Zij erkent Gods hand, Zijn machtige hand, in haar beproeving. "Het is de Heere, die mij ledig heeft doen wederkeren, het is de Almachtige die mij beproefd heeft." Niets kan een Godvruchtige ziel er meer toe brengen, om tevreden te zijn onder beproeving, dan er Gods hand in te zien. Het is de Heere, 1 Samuel 3:18 S. Job 1:21,. inzonderheid te bedenken, dat Hij, die ons beproeft, El Shaddai, de Almachtige is met wie het dwaasheid is te twisten, en aan, wie ons te onderwerpen onze plicht is en ons belang. Het is die naam van God, door welke Hij in verbond treedt met Zijn volk: "Ik ben God, de Almachtige, God, de Algenoegzame", Genesis 17:1. Hij beproeft als een God in verbond, en Zijn algenoegzaamheid kan onze steun en onze voorziening wezen onder al onze beproevingen. Hij, die ons ontledigt van het schepsel, weet ons te vervullen met zichzelf.

c. Zij spreekt met veel gevoel van de indruk die de beproeving op haar had gemaakt: Hij heeft mij grote bitterheid aangedaan. De beker van de beproeving is een bittere beker, en zelfs wat later een vreedzame vrucht van de gerechtigheid geeft, is tegenwoordig geen zaak van vreugde, maar van droefheid, Hebrews 12:11.. Job klaagt: "Gij schrijft tegen mij bittere dingen", Job 13:26..

d. Zij erkent dat de beproeving van God komt als een twist: de Heere getuigt tegen mij. Als God ons kastijdt, dan getuigt Hij tegen ons, en twist met ons, Job 10:17,. te kennen gevende dat Hij misnoegd op ons is. Iedere roede heeft een stem, de stem van een getuige.

2. De onderworpenheid van haar geest onder deze verandering. "Noemt mij niet Naomi, want ik ben niet meer lieflijk, hetzij voor mijzelf of voor mijn vrienden, noemt mij Mara, een naam die meer overeenkomt met mijn tegenwoordigen toestand. Velen, die verlaagd en verarmd zijn willen toch nog met de ledige eretitels aangesproken worden, die zij vroeger gehad hebben. Naomi wilde dit niet, haar ootmoed verlangt naar geen glorierijken naam in een vervallen toestand, als God haar bitterheid heeft aangedaan, dan voegt zij zich naar Zijn beschikking, en wil Mara, bitterheid, genoemd worden. Als onze toestand naar beneden is gegaan, dan behoort ons hart, ons gemoed, mee naar beneden gebracht te worden. En als wij ons gedragen naar onze beproevingen, dan worden zij aan ons geheiligd, want het is niet de beproeving zelf, maar de beproeving in de rechte gezindheid gedragen, die ons goed doet. "Perdidisti tot mala, si nondum misera esse didicisti-Zoveel rampen zijn aan u verspild, indien gij niet geleerd hebt te lijden." De beproeving werkt lijdzaamheid.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ruth 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ruth-1.html. 1706.