Bible Commentaries
Exodus 25

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 25

Met dit hoofdstuk begint het bericht van de orders en instructies, die God aan Mozes op de berg gegeven heeft voor de oprichting van de tabernakel tot eer van God, en het gereedschap ervan. Wij hebben hier:

I. Orders om voor dit doel een collecte te houden onder het volk, Exodus 25:1,

II. Bijzondere instructies:

1. Betreffende de "ark des verbonds", Exodus 25:14.

2. De tafel der toonbroden Exodus 25:22.

3. De gouden kandelaar, Exodus 25:31.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 25

Met dit hoofdstuk begint het bericht van de orders en instructies, die God aan Mozes op de berg gegeven heeft voor de oprichting van de tabernakel tot eer van God, en het gereedschap ervan. Wij hebben hier:

I. Orders om voor dit doel een collecte te houden onder het volk, Exodus 25:1,

II. Bijzondere instructies:

1. Betreffende de "ark des verbonds", Exodus 25:14.

2. De tafel der toonbroden Exodus 25:22.

3. De gouden kandelaar, Exodus 25:31.

Verzen 1-9

Exodus 25:1-9

Wij kunnen veronderstellen dat Mozes toen hij in het midden van de wolk ging en zo lang verbleef, waar de heilige engelen de Shechina, of Goddelijke majesteit, vergezelden, zeer heerlijke dingen zag en hoorde betreffende de bovenwereld, maar het waren dingen, die het niet geoorloofd of mogelijk is uit te spreken, en daarom heeft hij in het bericht omtrent de handelingen aldaar, niets gezegd om de nieuwsgierigheid te bevredigen van hen, die willen intreden in dingen, die zij niet gezien hebben maar alleen datgene geschreven, wat hij tot de kinderen Israëls zeggen moest. Want de Schrift is bestemd om ons te besturen in onze plicht niet om ons hoofd te vullen met bespiegelingen, of onze verbeelding te strelen.

In deze verzen geeft God aan Mozes Zijn bedoeling te kennen in het algemeen, dat de kinderen Israëls Hem een heiligdom zouden bouwen, daar Hij van plan is onder hen te wonen, Exodus 25:8, en sommigen denken, dat er tevoren wl altaren en bosjes waren, die gebruikt werden voor de Godsverering, maar dat er onder geen volk of natie een huis of tempel gebouwd was voor zulke heilige doeleinden, eer deze tabernakel door Mozes werd opgericht, en dat al de tempels, die naderhand zo beroemd zijn geworden onder de heidenen, door deze tabernakel ontstaan zijn, en naar het model ervan werden gebouwd. God had het volk van Israël verkoren om Hem een bijzonder volk te zijn (boven alle andere volken) onder wat een Goddelijke openbaring en, in overeenstemming daarmee, een eredienst gevestigd zou worden, terwijl Hij zelf hun Koning zou wezen. Als hun Koning had Hij hun reeds wetten gegeven voor hun regering, en voor hun gedrag en handelingen ten opzichte van elkaar met enige algemene regelen voor de Godsverering naar het licht van de rede en van de wet van de natuur, in de tien geboden en de daarop volgende verklaring ervan. Maar dit werd niet voldoende geacht om hen van andere volken te onderscheiden, of om te beantwoorden aan de volle uitgestrektheid van het verbond, dat God met hen zou aangaan om hun God te zijn en daarom:

Beveelt Hij dat een koninklijk paleis voor Hem zou opgericht worden onder hen, dat hier een heiligdom, of heilige plaats, of woning, genoemd wordt, waarvan gezegd is in Jeremiah 17:12 :"Een troon der heerlijkheid", een hoogheid van het eerste aan, is de plaats van ons heiligdom. Dit heiligdom moet beschouwd worden:

Als behorende tot het ceremonieel van de kerkelijke instellingen in overeenstemming met die bedeling, welk bestond in vleselijke inzettingen Hebrews 9:10, vandaar dat het een werelds heiligdom genoemd wordt, Hebrews 9:1. God heeft er als Israëls Koning Zijn hof in gehouden.

a. Daar heeft Hij Zijn tegenwoordigheid onder hen geopenbaard, en het was bestemd om een teken te zijn van Zijn tegenwoordigheid, opdat, zolang dit in hun midden was, zij nooit meer zouden vragen: Is de HEERE in ons midden, of niet? En daar zij in de woestijn in tenten woonden, werd bevolen dat zelfs dit koninklijk paleis een tabernakel zou zijn, opdat het met hen zou kunnen gaan, en een voorbeeld zou zijn van de neerbuigendheid van de Goddelijke gunst.

b. Daar gebood Hij Zijn onderdanen Hem hun opwachting te maken met hun hulde en offers. Daarheen moesten zij gaan om Zijn orakelen te raadplegen, daar moesten zij Hem offers brengen, en daar moest heel Israël samenkomen om de God Israëls gezamenlijk eer te bewijzen. Als typisch de heilige plaatsen met handen gemaakt, waren een tegenbeeld van het ware, Hebrews 9:24 De Evangeliekerk is de ware tabernakel, welke de HEERE heeft opgericht, en geen mens, Hebrews 8:2 Het lichaam van Christus, in en door wat Hij verzoening gedaan heeft was de meerdere en volmaaktere tabernakel, Hebrews 9:11. Het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond, als in een tabernakel.

Toen nu Mozes dit paleis zou oprichten, was het nodig, dat hij eerst instructies zou ontvangen ten opzichte vanwaar hij de materialen zou verkrijgen en vanwaar het voorbeeld of model, want hij kon dat paleis niet bouwen door zijn eigen vernuft en niet op zijn eigen kosten, daarom worden hem hier voor beide zaken aanwijzingen gegeven.

Het volk moet hem voorzien van de materialen, niet door een hun opgelegde belasting, maar door een vrijwillige bijdrage. Dat is de eerste zaak, betreffende welke hier orders gegeven worden, Exodus 25:2. "Spreek tot de kinderen Israëls, dat zij voor Mij een hefoffer nemen", en zij hadden alle mogelijke redenen om dit te doen, want:

Het was God zelf, die hen niet alleen bevrijd had, maar verrijkt met de roof van de Egyptenaren, Hij had hun gezegd gouden en zilveren vaten van hen te eisen, en Hij had het hart van de Egyptenaren bewogen om ze hun te geven, zodat zij van Hem hun rijkdom hadden, daarom was het raadzaam, dat zij die rijkdom Hem zouden wijden, voor Hem zouden gebruiken, en aldus dankbaar de gunsten zouden erkennen, die zij ontvangen hadden. Het beste gebruik, dat wij van onze wereldlijke rijkdom kunnen maken is: God er mee te eren in werken van Godsvrucht en barmhartigheid. Als wij gezegend worden met bijzondere voorspoed in onze zaken, dan kan met recht verwacht worden, dat wij iets meer doen dan gewoonlijk voor de eer van God, en onze winst, in een evenredig deel er van, aan de HEERE van de hele aarde zullen wijden, Micah 4:13.

Het heiligdom, dat gebouwd stond te worden, was bestemd voor hun welzijn, hun geestelijk welvaren, en daarom behoorden zij er de kosten van te dragen. Zij zouden het voorrecht onwaardig zijn, indien zij onwillig waren er de last van te dragen. Zij konden echt wel vrijgevig zijn voor de eer van God, daar zij geheel kosteloos woonden, en er dagelijks voor hen en hun gezin voedsel uit de hemel regende. Ook wij moeten erkennen dat wij alles van Gods milddadigheid ontvangen, en dus alles ter Zijner eer moeten gebruiken. Daar wij van Hem leven, behoren wij voor Hem te leven.

Deze offeranden moeten gewillig en van harte gegeven worden. Dat is: Er werd hun niet voorgeschreven wat of hoeveel zij moesten geven, het werd overgelaten aan hun grootmoedigheid, opdat zij hun liefde zouden kunnen tonen voor het huis Gods en de dienst er van, en het doen zouden met een heilige wedijver, en opdat de ijver van weinigen velen zou verwekken, 2 Corinthians 9:2. Wij moeten niet slechts vragen: "Wat moeten wij doen?" maar: "Wat mogen wij doen voor God?" Wat zij gaven moesten zij blijmoedig geven, niet met tegenzin en morren, want God heeft een blijmoedige gever lief, 2 Corinthians 9:7. Wat wij voor de dienst van God uitgeven, moeten wij achten goed besteed te zijn.

Er wordt hier in bijzonderheden genoemd welke dingen gegeven moeten worden, Exodus 25:3, het zijn zaken, die alle voor de tabernakel benodigd zijn, en voor de dienst ervan. Sommigen maken de opmerking, dat er goud, zilver en koper moest wezen, maar geen ijzer, want dat is een oorlogsmetaal, en dit moest een huis des vredes wezen. Alles wat gegeven werd, was zeer kostbaar en fraai en van het beste in zijn soort, want God, die de beste is moet het beste hebben.

God zelf zal hem voorzien van het voorbeeld, het model, Exodus 25:9. "Naar al wat Ik u tot een voorbeeld dezes tabernakels, en een voorbeeld van al deszelfs gereedschap wijzen zal, even alzo zult gijlieden dat maken". God toonde er hem een nauwkeurig plan van in miniatuur waaraan hij zich in alle bijzonderheden heeft te houden. Zo heeft Ezechiël in een visioen de vorm van het huis en zijn gestalte gezien, Ezechiël 43:11. Al wat in de dienst van God gedaan wordt, moet naar Zijn aanwijzing gedaan worden, en niet anders. Maar God heeft hem niet alleen het model getoond, maar hem ook gezegd hoe de tabernakel te formeren overeenkomstig dat model, in alle delen er van waarover hij in dit en de volgende hoofdstukken duidelijk handelt. Toen Mozes aan het begin van Genesis de schepping van de wereld moest beschrijven, heeft hij, hoewel zij zulk een groots wonderbaar gebouw is, bestaande uit zo'n groot aantal en zo'n grote verscheidenheid van bijzonderheden, er toch slechts een zeer kort en algemeen bericht van gegeven, niets, in vergelijking met wat de wijsheid van deze wereld verlangd en verwacht zou hebben van iemand, die door Goddelijke openbaring heeft geschreven, maar als hij er toe komt om de tabernakel te beschrijven, dan doet hij het met de grootst-mogelijke nauwkeurigheid. Hij, die ons geen bericht gaf van de lijnen en cirkels van de aardbol, van de diameter van de aarde, van de hoogte en de grootte der sterren, heeft ons zeer bijzonder en nauwkeurig de maat opgegeven van iedere plank en elk gordijn van de tabernakel, want Gods kerk en ingestelde eredienst zijn Hem kostelijker en van meer belang dan al het overige van de wereld. En de Schriften zijn geschreven, niet om de werken de natuur te beschrijven-een algemene beschouwing ervan is voldoende om ons tot de kennis en de dienst van de Schepper te leiden-maar om ons bekend te maken met de methoden van de genade en de dingen, die zuiver en alleen zaken zijn van Goddelijke openbaring. De zaligheid van de toekomstige staat is meer ten volle voorgesteld onder het denkbeeld van een nieuw Jeruzalem, dan onder het denkbeeld van nieuwe hemelen en een nieuwe aarde.

Verzen 1-9

Exodus 25:1-9

Wij kunnen veronderstellen dat Mozes toen hij in het midden van de wolk ging en zo lang verbleef, waar de heilige engelen de Shechina, of Goddelijke majesteit, vergezelden, zeer heerlijke dingen zag en hoorde betreffende de bovenwereld, maar het waren dingen, die het niet geoorloofd of mogelijk is uit te spreken, en daarom heeft hij in het bericht omtrent de handelingen aldaar, niets gezegd om de nieuwsgierigheid te bevredigen van hen, die willen intreden in dingen, die zij niet gezien hebben maar alleen datgene geschreven, wat hij tot de kinderen Israëls zeggen moest. Want de Schrift is bestemd om ons te besturen in onze plicht niet om ons hoofd te vullen met bespiegelingen, of onze verbeelding te strelen.

In deze verzen geeft God aan Mozes Zijn bedoeling te kennen in het algemeen, dat de kinderen Israëls Hem een heiligdom zouden bouwen, daar Hij van plan is onder hen te wonen, Exodus 25:8, en sommigen denken, dat er tevoren wl altaren en bosjes waren, die gebruikt werden voor de Godsverering, maar dat er onder geen volk of natie een huis of tempel gebouwd was voor zulke heilige doeleinden, eer deze tabernakel door Mozes werd opgericht, en dat al de tempels, die naderhand zo beroemd zijn geworden onder de heidenen, door deze tabernakel ontstaan zijn, en naar het model ervan werden gebouwd. God had het volk van Israël verkoren om Hem een bijzonder volk te zijn (boven alle andere volken) onder wat een Goddelijke openbaring en, in overeenstemming daarmee, een eredienst gevestigd zou worden, terwijl Hij zelf hun Koning zou wezen. Als hun Koning had Hij hun reeds wetten gegeven voor hun regering, en voor hun gedrag en handelingen ten opzichte van elkaar met enige algemene regelen voor de Godsverering naar het licht van de rede en van de wet van de natuur, in de tien geboden en de daarop volgende verklaring ervan. Maar dit werd niet voldoende geacht om hen van andere volken te onderscheiden, of om te beantwoorden aan de volle uitgestrektheid van het verbond, dat God met hen zou aangaan om hun God te zijn en daarom:

Beveelt Hij dat een koninklijk paleis voor Hem zou opgericht worden onder hen, dat hier een heiligdom, of heilige plaats, of woning, genoemd wordt, waarvan gezegd is in Jeremiah 17:12 :"Een troon der heerlijkheid", een hoogheid van het eerste aan, is de plaats van ons heiligdom. Dit heiligdom moet beschouwd worden:

Als behorende tot het ceremonieel van de kerkelijke instellingen in overeenstemming met die bedeling, welk bestond in vleselijke inzettingen Hebrews 9:10, vandaar dat het een werelds heiligdom genoemd wordt, Hebrews 9:1. God heeft er als Israëls Koning Zijn hof in gehouden.

a. Daar heeft Hij Zijn tegenwoordigheid onder hen geopenbaard, en het was bestemd om een teken te zijn van Zijn tegenwoordigheid, opdat, zolang dit in hun midden was, zij nooit meer zouden vragen: Is de HEERE in ons midden, of niet? En daar zij in de woestijn in tenten woonden, werd bevolen dat zelfs dit koninklijk paleis een tabernakel zou zijn, opdat het met hen zou kunnen gaan, en een voorbeeld zou zijn van de neerbuigendheid van de Goddelijke gunst.

b. Daar gebood Hij Zijn onderdanen Hem hun opwachting te maken met hun hulde en offers. Daarheen moesten zij gaan om Zijn orakelen te raadplegen, daar moesten zij Hem offers brengen, en daar moest heel Israël samenkomen om de God Israëls gezamenlijk eer te bewijzen. Als typisch de heilige plaatsen met handen gemaakt, waren een tegenbeeld van het ware, Hebrews 9:24 De Evangeliekerk is de ware tabernakel, welke de HEERE heeft opgericht, en geen mens, Hebrews 8:2 Het lichaam van Christus, in en door wat Hij verzoening gedaan heeft was de meerdere en volmaaktere tabernakel, Hebrews 9:11. Het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond, als in een tabernakel.

Toen nu Mozes dit paleis zou oprichten, was het nodig, dat hij eerst instructies zou ontvangen ten opzichte vanwaar hij de materialen zou verkrijgen en vanwaar het voorbeeld of model, want hij kon dat paleis niet bouwen door zijn eigen vernuft en niet op zijn eigen kosten, daarom worden hem hier voor beide zaken aanwijzingen gegeven.

Het volk moet hem voorzien van de materialen, niet door een hun opgelegde belasting, maar door een vrijwillige bijdrage. Dat is de eerste zaak, betreffende welke hier orders gegeven worden, Exodus 25:2. "Spreek tot de kinderen Israëls, dat zij voor Mij een hefoffer nemen", en zij hadden alle mogelijke redenen om dit te doen, want:

Het was God zelf, die hen niet alleen bevrijd had, maar verrijkt met de roof van de Egyptenaren, Hij had hun gezegd gouden en zilveren vaten van hen te eisen, en Hij had het hart van de Egyptenaren bewogen om ze hun te geven, zodat zij van Hem hun rijkdom hadden, daarom was het raadzaam, dat zij die rijkdom Hem zouden wijden, voor Hem zouden gebruiken, en aldus dankbaar de gunsten zouden erkennen, die zij ontvangen hadden. Het beste gebruik, dat wij van onze wereldlijke rijkdom kunnen maken is: God er mee te eren in werken van Godsvrucht en barmhartigheid. Als wij gezegend worden met bijzondere voorspoed in onze zaken, dan kan met recht verwacht worden, dat wij iets meer doen dan gewoonlijk voor de eer van God, en onze winst, in een evenredig deel er van, aan de HEERE van de hele aarde zullen wijden, Micah 4:13.

Het heiligdom, dat gebouwd stond te worden, was bestemd voor hun welzijn, hun geestelijk welvaren, en daarom behoorden zij er de kosten van te dragen. Zij zouden het voorrecht onwaardig zijn, indien zij onwillig waren er de last van te dragen. Zij konden echt wel vrijgevig zijn voor de eer van God, daar zij geheel kosteloos woonden, en er dagelijks voor hen en hun gezin voedsel uit de hemel regende. Ook wij moeten erkennen dat wij alles van Gods milddadigheid ontvangen, en dus alles ter Zijner eer moeten gebruiken. Daar wij van Hem leven, behoren wij voor Hem te leven.

Deze offeranden moeten gewillig en van harte gegeven worden. Dat is: Er werd hun niet voorgeschreven wat of hoeveel zij moesten geven, het werd overgelaten aan hun grootmoedigheid, opdat zij hun liefde zouden kunnen tonen voor het huis Gods en de dienst er van, en het doen zouden met een heilige wedijver, en opdat de ijver van weinigen velen zou verwekken, 2 Corinthians 9:2. Wij moeten niet slechts vragen: "Wat moeten wij doen?" maar: "Wat mogen wij doen voor God?" Wat zij gaven moesten zij blijmoedig geven, niet met tegenzin en morren, want God heeft een blijmoedige gever lief, 2 Corinthians 9:7. Wat wij voor de dienst van God uitgeven, moeten wij achten goed besteed te zijn.

Er wordt hier in bijzonderheden genoemd welke dingen gegeven moeten worden, Exodus 25:3, het zijn zaken, die alle voor de tabernakel benodigd zijn, en voor de dienst ervan. Sommigen maken de opmerking, dat er goud, zilver en koper moest wezen, maar geen ijzer, want dat is een oorlogsmetaal, en dit moest een huis des vredes wezen. Alles wat gegeven werd, was zeer kostbaar en fraai en van het beste in zijn soort, want God, die de beste is moet het beste hebben.

God zelf zal hem voorzien van het voorbeeld, het model, Exodus 25:9. "Naar al wat Ik u tot een voorbeeld dezes tabernakels, en een voorbeeld van al deszelfs gereedschap wijzen zal, even alzo zult gijlieden dat maken". God toonde er hem een nauwkeurig plan van in miniatuur waaraan hij zich in alle bijzonderheden heeft te houden. Zo heeft Ezechiël in een visioen de vorm van het huis en zijn gestalte gezien, Ezechiël 43:11. Al wat in de dienst van God gedaan wordt, moet naar Zijn aanwijzing gedaan worden, en niet anders. Maar God heeft hem niet alleen het model getoond, maar hem ook gezegd hoe de tabernakel te formeren overeenkomstig dat model, in alle delen er van waarover hij in dit en de volgende hoofdstukken duidelijk handelt. Toen Mozes aan het begin van Genesis de schepping van de wereld moest beschrijven, heeft hij, hoewel zij zulk een groots wonderbaar gebouw is, bestaande uit zo'n groot aantal en zo'n grote verscheidenheid van bijzonderheden, er toch slechts een zeer kort en algemeen bericht van gegeven, niets, in vergelijking met wat de wijsheid van deze wereld verlangd en verwacht zou hebben van iemand, die door Goddelijke openbaring heeft geschreven, maar als hij er toe komt om de tabernakel te beschrijven, dan doet hij het met de grootst-mogelijke nauwkeurigheid. Hij, die ons geen bericht gaf van de lijnen en cirkels van de aardbol, van de diameter van de aarde, van de hoogte en de grootte der sterren, heeft ons zeer bijzonder en nauwkeurig de maat opgegeven van iedere plank en elk gordijn van de tabernakel, want Gods kerk en ingestelde eredienst zijn Hem kostelijker en van meer belang dan al het overige van de wereld. En de Schriften zijn geschreven, niet om de werken de natuur te beschrijven-een algemene beschouwing ervan is voldoende om ons tot de kennis en de dienst van de Schepper te leiden-maar om ons bekend te maken met de methoden van de genade en de dingen, die zuiver en alleen zaken zijn van Goddelijke openbaring. De zaligheid van de toekomstige staat is meer ten volle voorgesteld onder het denkbeeld van een nieuw Jeruzalem, dan onder het denkbeeld van nieuwe hemelen en een nieuwe aarde.

Verzen 10-22

Exodus 25:10-22

De eerste bevelen gelden het maken van de ark en haar toebehoren, het gereedschap van "het heilige der heiligen", en het bijzondere teken van Gods tegenwoordigheid, de tabernakel werd gemaakt om haar te bevatten.

De ark zelf was een kist, waarin de twee "tafelen der wet", beschreven met de vinger Gods, als in een eervolle plaats, werden neergelegd en zorgvuldig bewaard. Nauwkeurig zijn er de afmetingen van geboden. Als de Joodse el, zoals sommige geleerden hebben uitgerekend, drie en zestig centimeter lang was, dan was de kist, of kabinet, ongeveer ruim anderhalf meter lang, bijna een meter breed en bijna een meter diep. Zij werd van buiten en van binnen overtrokken met dunne platen van goud. Er was een kroon of krans van goud omheen, met ringen en staven om haar te dragen, en de getuigenis moest erin neergelegd worden, Exodus 25:10 De "tafelen der wet" worden "de getuigenis" genoemd, omdat God er Zijn wil. Dat Hij hun deze wet gaf, was ten teken van Zijn gunst ten opzichte van hen, en hun aanneming er van was ten teken van hun onderworpenheid en gehoorzaamheid aan Hem. Deze wet was een getuigenis aan hen, om hen te leiden en te besturen in hun plicht, en zal een getuigenis tegen hen zijn, als zij overtreden. De ark wordt "ark der getuigenis" genoemd, Exodus 30:6, en de tabernakel, "de tabernakel der getuigenis", Numbers 10:11, Acts 7:44. Ook het Evangelie van Christus wordt een "getuigenis" genoemd, Matthew 24:14. Er is op te merken:

Dat de "tafelen der wet" zorgvuldig in de ark bewaard werden, om ons te leren zeer hoge waardering te hebben voor het Woord van God, het te bewaren in ons hart, het in onze innerlijke gedachten te hebben, zoals de ark in het heilige der heiligen geplaatst werd. Het geeft ook te kennen de zorg, welke Gods voorzienigheid altijd gehad heeft en altijd hebben zal om de gedachtenis van de Goddelijke openbaring in de kerk te bewaren zodat zelfs in de laatste dagen de ark van Zijn Verbond in Zijn tempel gezien zal worden. Zie Revelation 11:19.

Dat deze ark het voornaamste teken was van Gods tegenwoordigheid, wat ons leert, dat het eerste en grote blijk en verzekering van Gods gunst is, dat Zijn wet in ons hart wordt geschreven. God woont waar deze heerst, Hebrews 8:10.

Dat er gezorgd was om de ark overal waar zij heengingen te kunnen meedragen hetgeen ons te kennen geeft, dat wij overal waar wij heengaan onze Godsdienst mee moeten nemen, steeds de liefde van de Heere Jezus en Zijn wet met ons moeten omdragen.

De genadetroon of verzoendeksel, was het deksel van de ark, gemaakt van louter goud in nauwkeurige overeenstemming met de afmetingen van de ark, Exodus 25:17 Dit verzoendeksel was een type van Christus, de grote Verzoening, wiens genoegdoening ten volle beantwoordt aan de eisen van de wet, onze overtredingen bedekt, en zich stelt tussen ons en de vloek, dien wij verdiend hebben. Aldus is Hij het einde van de wet tot rechtvaardigheid.

De gouden cherubs werden bevestigd aan het verzoendeksel en vormden er n geheel mee, hun vleugels er over uitspreidende Exodus 25:18. Men onderstelt dat deze cherubs de heilige engelen moesten voorstellen, die steeds de Shechina, of Goddelijke Majesteit, vergezelden, speciaal bij de wetgeving, niet door enige beeltenis van een engel maar door het een of ander embleem van de engelennatuur, waarschijnlijk een van de vier aangezichten, vermeld in Ezechiël 1:10. Die aangezichten waren naar elkaar gericht, en zagen beiden neerwaarts op de ark, terwijl hun vleugels zo uitgestrekt waren, dat zij elkaar aanraakten. De apostel noemt hen de cherubim van de heerlijkheid, die het verzoendeksel beschaduwden, Hebrews 9:5. Het geeft hun dienen van de Verlosser te kennen, voor wie zij gedienstige geesten waren, hun bereidwilligheid om Zijn wil te doen, hun bijzondere tegenwoordigheid in de vergadering van de heiligen, Psalms 68:18, 1 Corinthians 11:10, en hun begeerte om in de verborgenheden van het Evangelie te zien, 1 Peter 1:12. God wordt gezegd te wonen, of te zitten, tussen de cherubim op het verzoendeksel, Psalms 80:1. Daar belooft Hij Mozes bij hem te zullen komen en met hem te spreken, Exodus 25:22. Daar zal Hij wetten geven, en daar zal Hij audiëntie verlenen, zoals een vorst op zijn troon, en aldus toont Hij zich bereid om met ons verzoend te zijn in en door het middelaarschap van Christus. Zinspelende op dit verzoendeksel worden wij gezegd met vrijmoedigheid toe te gaan tot de troon van de genade, Hebrews 4:16, want wij zijn niet onder de wet, die bedekt is, maar onder de genade, die geopenbaard is, haar vleugels zijn uitgestrekt, en wij worden genodigd onder de schaduw ervan te komen, Ruth 2:12.

Verzen 10-22

Exodus 25:10-22

De eerste bevelen gelden het maken van de ark en haar toebehoren, het gereedschap van "het heilige der heiligen", en het bijzondere teken van Gods tegenwoordigheid, de tabernakel werd gemaakt om haar te bevatten.

De ark zelf was een kist, waarin de twee "tafelen der wet", beschreven met de vinger Gods, als in een eervolle plaats, werden neergelegd en zorgvuldig bewaard. Nauwkeurig zijn er de afmetingen van geboden. Als de Joodse el, zoals sommige geleerden hebben uitgerekend, drie en zestig centimeter lang was, dan was de kist, of kabinet, ongeveer ruim anderhalf meter lang, bijna een meter breed en bijna een meter diep. Zij werd van buiten en van binnen overtrokken met dunne platen van goud. Er was een kroon of krans van goud omheen, met ringen en staven om haar te dragen, en de getuigenis moest erin neergelegd worden, Exodus 25:10 De "tafelen der wet" worden "de getuigenis" genoemd, omdat God er Zijn wil. Dat Hij hun deze wet gaf, was ten teken van Zijn gunst ten opzichte van hen, en hun aanneming er van was ten teken van hun onderworpenheid en gehoorzaamheid aan Hem. Deze wet was een getuigenis aan hen, om hen te leiden en te besturen in hun plicht, en zal een getuigenis tegen hen zijn, als zij overtreden. De ark wordt "ark der getuigenis" genoemd, Exodus 30:6, en de tabernakel, "de tabernakel der getuigenis", Numbers 10:11, Acts 7:44. Ook het Evangelie van Christus wordt een "getuigenis" genoemd, Matthew 24:14. Er is op te merken:

Dat de "tafelen der wet" zorgvuldig in de ark bewaard werden, om ons te leren zeer hoge waardering te hebben voor het Woord van God, het te bewaren in ons hart, het in onze innerlijke gedachten te hebben, zoals de ark in het heilige der heiligen geplaatst werd. Het geeft ook te kennen de zorg, welke Gods voorzienigheid altijd gehad heeft en altijd hebben zal om de gedachtenis van de Goddelijke openbaring in de kerk te bewaren zodat zelfs in de laatste dagen de ark van Zijn Verbond in Zijn tempel gezien zal worden. Zie Revelation 11:19.

Dat deze ark het voornaamste teken was van Gods tegenwoordigheid, wat ons leert, dat het eerste en grote blijk en verzekering van Gods gunst is, dat Zijn wet in ons hart wordt geschreven. God woont waar deze heerst, Hebrews 8:10.

Dat er gezorgd was om de ark overal waar zij heengingen te kunnen meedragen hetgeen ons te kennen geeft, dat wij overal waar wij heengaan onze Godsdienst mee moeten nemen, steeds de liefde van de Heere Jezus en Zijn wet met ons moeten omdragen.

De genadetroon of verzoendeksel, was het deksel van de ark, gemaakt van louter goud in nauwkeurige overeenstemming met de afmetingen van de ark, Exodus 25:17 Dit verzoendeksel was een type van Christus, de grote Verzoening, wiens genoegdoening ten volle beantwoordt aan de eisen van de wet, onze overtredingen bedekt, en zich stelt tussen ons en de vloek, dien wij verdiend hebben. Aldus is Hij het einde van de wet tot rechtvaardigheid.

De gouden cherubs werden bevestigd aan het verzoendeksel en vormden er n geheel mee, hun vleugels er over uitspreidende Exodus 25:18. Men onderstelt dat deze cherubs de heilige engelen moesten voorstellen, die steeds de Shechina, of Goddelijke Majesteit, vergezelden, speciaal bij de wetgeving, niet door enige beeltenis van een engel maar door het een of ander embleem van de engelennatuur, waarschijnlijk een van de vier aangezichten, vermeld in Ezechiël 1:10. Die aangezichten waren naar elkaar gericht, en zagen beiden neerwaarts op de ark, terwijl hun vleugels zo uitgestrekt waren, dat zij elkaar aanraakten. De apostel noemt hen de cherubim van de heerlijkheid, die het verzoendeksel beschaduwden, Hebrews 9:5. Het geeft hun dienen van de Verlosser te kennen, voor wie zij gedienstige geesten waren, hun bereidwilligheid om Zijn wil te doen, hun bijzondere tegenwoordigheid in de vergadering van de heiligen, Psalms 68:18, 1 Corinthians 11:10, en hun begeerte om in de verborgenheden van het Evangelie te zien, 1 Peter 1:12. God wordt gezegd te wonen, of te zitten, tussen de cherubim op het verzoendeksel, Psalms 80:1. Daar belooft Hij Mozes bij hem te zullen komen en met hem te spreken, Exodus 25:22. Daar zal Hij wetten geven, en daar zal Hij audiëntie verlenen, zoals een vorst op zijn troon, en aldus toont Hij zich bereid om met ons verzoend te zijn in en door het middelaarschap van Christus. Zinspelende op dit verzoendeksel worden wij gezegd met vrijmoedigheid toe te gaan tot de troon van de genade, Hebrews 4:16, want wij zijn niet onder de wet, die bedekt is, maar onder de genade, die geopenbaard is, haar vleugels zijn uitgestrekt, en wij worden genodigd onder de schaduw ervan te komen, Ruth 2:12.

Verzen 23-30

Exodus 25:23-30

Hier wordt:

1. Bevolen, dat een tafel gemaakt zal worden van hout met goud overtrokken, welke tafel staan moest, niet in het "heilige der heiligen", (daar was niets anders dan de ark met haar toebehoren) maar in het buitenste deel van de tabernakel, het "heilige" genaamd, Hebrews 9:2, Exodus 25:23 en verv. Daar moeten ook de gewone dingen zijn van een buffet, borden, schalen en lepels, enz, en die alle moesten van goud zijn, Exodus 25:29.

2. Deze tafel moest altijd gedekt wezen en voorzien van "toonbrood", Exodus 25:30, of "brood van het aangezicht", twaalf broden, een voor elke stam, gelegd in twee rijen, zes op een rij, zie de betreffende wet in Leviticus 24:5 en verv. Omdat de tabernakel Gods huis was, waarin, naar het Hem behaagde te zeggen, Hij onder hen zou wonen, wilde Hij tonen dat Hij een goede tafel hield. Het was normaal, dat in het koninklijk paleis een koninklijke tafel zou zijn. Volgens sommigen moesten de twaalf broden de twaalf stammen vertegenwoordigen, aan God voorgesteld als Zijn volk, en de tarwe Zijn dorsvloer, zoals zij genoemd worden, Isaiah 21:10. Zoals de ark Gods tegenwoordigheid betekende onder hen, zo betekenden de twaalf broden hun voorgesteld zijn aan God.

Dit brood was bestemd:

Om een dankbare erkenning te zijn van Gods goedheid ten opzichte van hen door hun hun dagelijks brood te geven, manna in de woestijn, waar Hij een tafel voor hen had toebereid, en in Kanan het koren van het land. Hiermede erkenden zij hun afhankelijkheid van Gods voorzienigheid, niet alleen voor het koren op het veld, waarvoor zij dank brachten in de offerande van de schoof van de eerstelingen, maar ook voor het brood in hun huizen, daar, als zij het in huis gebracht hadden, God er niet in geblazen heeft, Haggai 1:9. Christus heeft ons geleerd elke dag te bidden voor het brood van de dag.

Een teken te zijn van hun gemeenschap met God, daar dit brood op Gods tafel van hetzelfde koren bereid was als het brood op hun eigen tafel, hebben God en Israël, als het ware, tezamen gegeten, als een onderpand van vriendschap en gemeenschapsoefening, Hij hield avondmaal met hen, en zij met Hem. Om een type te wezen van de geestelijke voorzienigheid, welke gemaakt is in de kerk door het Evangelie van Christus voor allen, die voor God tot priesters zijn gemaakt. In het huis van onze Vader is overvloed van brood, een brood voor iedere stam. Allen, die in Gods huis wonen zullen verzadigd worden met de vettigheid van Zijn huis, Psalms 36:9. Goddelijke vertroostingen zijn voor heilige zielen een aanhoudende feestmaaltijd, in weerwil van hen, voor wie de "tafel des HEEREN" en haar spijze (omdat het eenvoudig brood is) verachtelijk zijn Malachi 1:12. Christus heeft een tafel in zijn Koninkrijk, waaraan al Zijn heiligen voor altijd met Hem zullen eten en drinken, Luke 22:30.

Het volgende, dat voor het bouwen en in orde brengen van Gods paleis bevolen was, was het vervaardigen van een kostbare, fraaie kandelaar, geheel van goud, niet hol maar massief. De bijzondere aanwijzingen, die er hier voor worden gegeven, tonen:

1. Dat hij erg prachtig was, een mooi sieraad voor de plaats. Er waren zes takken aan, die allen van de voornaamste schacht uitgingen, en niet alleen hun schaaltjes hadden (om de olie en de aangestoken pit te bevatten) en aldus noodzakelijk waren, maar ook knopen en bloemen tot versiering.

2. Dat hij erg gerieflijk was, en op uitnemende wijze beraamd, zowel om licht te verspreiden, als om de tabernakel zuiver te houden van rook en walm.

3. Dat hij van grote betekenis was. De tabernakel had geen vensters om het daglicht binnen te laten, al zijn licht was het licht van de kandelaar of luchter, waardoor de betrekkelijke duisternis van deze bedeling wordt aangeduid. Terwijl de Zon van de gerechtigheid nog niet was opgegaan, en de morgenster uit de hoogte Zijn kerk nog niet bezocht heeft, heeft God zich toch niet zonder getuigen gelaten, en hen niet zonder onderricht. Het gebod was een lamp, en de wet een licht, en de profeten waren de takken van die lamp, welke in de verschillende eeuwen aan de Oud Testamentische kerk licht hebben gegeven. In vergelijking met wat zij in de hemel zijn zal, is de kerk nog duister zoals de tabernakel geweest is, maar het woord Gods is de kandelaar, een licht, schijnende in een duistere plaats, 2 Peter 1:19, en wel zou de wereld zonder dat licht een erg duistere plaats zijn. De Geest Gods wordt in Zijn verschillende gaven en genadebedelingen vergeleken bij de zeven lampen, welke brandende zijn voor de troon, Revelation 4:5. De kerken zijn gouden kandelaars, de lichten van de wereld, voorhoudende het "woord des levens", zoals de kandelaar het licht, Philippians 2:15, Philippians 2:16. De leraren moeten de lampen aansteken en zorgen dat zij helder branden, Exodus 25:37, door de Schriften te openen. De schat van het licht is nu in aarden vaten gelegd, 2 Corinthians 4:6, 2 Corinthians 4:7. De rieten of takken, van de kandelaar spreidden zich uit naar elke kant, om de verspreiding aan te duiden van het licht van het evangelie naar alle zijden door de Evangeliebediening, Matthew 5:14, Matthew 5:15. Er is verscheidenheid van gaven, maar dezelfde Geest geeft ze aan een ieder tot wat van nut is.

Eindelijk. Temidden van deze instructies wordt aan Mozes een uitdrukkelijke waarschuwing gegeven om er zich voor te wachten van zijn voorbeeld af te wijken, Exodus 25:40.

Zie dan toe, dat gij het maakt naar hun voorbeeld, hetwelk u op den berg getoond is.

Niets werd aan zijn eigen vinding of verbeelding overgelaten, noch aan de vinding of verbeelding van de werklieden, noch aan de zin of de mening van het volk, de wil van God moet tot in de kleinste bijzonderheden nauwkeurig worden waargenomen. Aldus zijn:

a. alle leidingen van Gods voorzienigheid in nauwkeurige overeenstemming met Zijn raadsbesluiten, en nooit verschilt de kopie van het origineel. De oneindige Wijsheid brengt nooit verandering in haar maatregelen, wat voorgenomen werd, zal voorzeker volvoerd worden.

b. Moeten al Zijn inzettingen waargenomen worden naar Zijn voorschriften. Christus' instructie aan Zijn discipelen is hieraan gelijk, Matthew 28:19, lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb.

Verzen 23-30

Exodus 25:23-30

Hier wordt:

1. Bevolen, dat een tafel gemaakt zal worden van hout met goud overtrokken, welke tafel staan moest, niet in het "heilige der heiligen", (daar was niets anders dan de ark met haar toebehoren) maar in het buitenste deel van de tabernakel, het "heilige" genaamd, Hebrews 9:2, Exodus 25:23 en verv. Daar moeten ook de gewone dingen zijn van een buffet, borden, schalen en lepels, enz, en die alle moesten van goud zijn, Exodus 25:29.

2. Deze tafel moest altijd gedekt wezen en voorzien van "toonbrood", Exodus 25:30, of "brood van het aangezicht", twaalf broden, een voor elke stam, gelegd in twee rijen, zes op een rij, zie de betreffende wet in Leviticus 24:5 en verv. Omdat de tabernakel Gods huis was, waarin, naar het Hem behaagde te zeggen, Hij onder hen zou wonen, wilde Hij tonen dat Hij een goede tafel hield. Het was normaal, dat in het koninklijk paleis een koninklijke tafel zou zijn. Volgens sommigen moesten de twaalf broden de twaalf stammen vertegenwoordigen, aan God voorgesteld als Zijn volk, en de tarwe Zijn dorsvloer, zoals zij genoemd worden, Isaiah 21:10. Zoals de ark Gods tegenwoordigheid betekende onder hen, zo betekenden de twaalf broden hun voorgesteld zijn aan God.

Dit brood was bestemd:

Om een dankbare erkenning te zijn van Gods goedheid ten opzichte van hen door hun hun dagelijks brood te geven, manna in de woestijn, waar Hij een tafel voor hen had toebereid, en in Kanan het koren van het land. Hiermede erkenden zij hun afhankelijkheid van Gods voorzienigheid, niet alleen voor het koren op het veld, waarvoor zij dank brachten in de offerande van de schoof van de eerstelingen, maar ook voor het brood in hun huizen, daar, als zij het in huis gebracht hadden, God er niet in geblazen heeft, Haggai 1:9. Christus heeft ons geleerd elke dag te bidden voor het brood van de dag.

Een teken te zijn van hun gemeenschap met God, daar dit brood op Gods tafel van hetzelfde koren bereid was als het brood op hun eigen tafel, hebben God en Israël, als het ware, tezamen gegeten, als een onderpand van vriendschap en gemeenschapsoefening, Hij hield avondmaal met hen, en zij met Hem. Om een type te wezen van de geestelijke voorzienigheid, welke gemaakt is in de kerk door het Evangelie van Christus voor allen, die voor God tot priesters zijn gemaakt. In het huis van onze Vader is overvloed van brood, een brood voor iedere stam. Allen, die in Gods huis wonen zullen verzadigd worden met de vettigheid van Zijn huis, Psalms 36:9. Goddelijke vertroostingen zijn voor heilige zielen een aanhoudende feestmaaltijd, in weerwil van hen, voor wie de "tafel des HEEREN" en haar spijze (omdat het eenvoudig brood is) verachtelijk zijn Malachi 1:12. Christus heeft een tafel in zijn Koninkrijk, waaraan al Zijn heiligen voor altijd met Hem zullen eten en drinken, Luke 22:30.

Het volgende, dat voor het bouwen en in orde brengen van Gods paleis bevolen was, was het vervaardigen van een kostbare, fraaie kandelaar, geheel van goud, niet hol maar massief. De bijzondere aanwijzingen, die er hier voor worden gegeven, tonen:

1. Dat hij erg prachtig was, een mooi sieraad voor de plaats. Er waren zes takken aan, die allen van de voornaamste schacht uitgingen, en niet alleen hun schaaltjes hadden (om de olie en de aangestoken pit te bevatten) en aldus noodzakelijk waren, maar ook knopen en bloemen tot versiering.

2. Dat hij erg gerieflijk was, en op uitnemende wijze beraamd, zowel om licht te verspreiden, als om de tabernakel zuiver te houden van rook en walm.

3. Dat hij van grote betekenis was. De tabernakel had geen vensters om het daglicht binnen te laten, al zijn licht was het licht van de kandelaar of luchter, waardoor de betrekkelijke duisternis van deze bedeling wordt aangeduid. Terwijl de Zon van de gerechtigheid nog niet was opgegaan, en de morgenster uit de hoogte Zijn kerk nog niet bezocht heeft, heeft God zich toch niet zonder getuigen gelaten, en hen niet zonder onderricht. Het gebod was een lamp, en de wet een licht, en de profeten waren de takken van die lamp, welke in de verschillende eeuwen aan de Oud Testamentische kerk licht hebben gegeven. In vergelijking met wat zij in de hemel zijn zal, is de kerk nog duister zoals de tabernakel geweest is, maar het woord Gods is de kandelaar, een licht, schijnende in een duistere plaats, 2 Peter 1:19, en wel zou de wereld zonder dat licht een erg duistere plaats zijn. De Geest Gods wordt in Zijn verschillende gaven en genadebedelingen vergeleken bij de zeven lampen, welke brandende zijn voor de troon, Revelation 4:5. De kerken zijn gouden kandelaars, de lichten van de wereld, voorhoudende het "woord des levens", zoals de kandelaar het licht, Philippians 2:15, Philippians 2:16. De leraren moeten de lampen aansteken en zorgen dat zij helder branden, Exodus 25:37, door de Schriften te openen. De schat van het licht is nu in aarden vaten gelegd, 2 Corinthians 4:6, 2 Corinthians 4:7. De rieten of takken, van de kandelaar spreidden zich uit naar elke kant, om de verspreiding aan te duiden van het licht van het evangelie naar alle zijden door de Evangeliebediening, Matthew 5:14, Matthew 5:15. Er is verscheidenheid van gaven, maar dezelfde Geest geeft ze aan een ieder tot wat van nut is.

Eindelijk. Temidden van deze instructies wordt aan Mozes een uitdrukkelijke waarschuwing gegeven om er zich voor te wachten van zijn voorbeeld af te wijken, Exodus 25:40.

Zie dan toe, dat gij het maakt naar hun voorbeeld, hetwelk u op den berg getoond is.

Niets werd aan zijn eigen vinding of verbeelding overgelaten, noch aan de vinding of verbeelding van de werklieden, noch aan de zin of de mening van het volk, de wil van God moet tot in de kleinste bijzonderheden nauwkeurig worden waargenomen. Aldus zijn:

a. alle leidingen van Gods voorzienigheid in nauwkeurige overeenstemming met Zijn raadsbesluiten, en nooit verschilt de kopie van het origineel. De oneindige Wijsheid brengt nooit verandering in haar maatregelen, wat voorgenomen werd, zal voorzeker volvoerd worden.

b. Moeten al Zijn inzettingen waargenomen worden naar Zijn voorschriften. Christus' instructie aan Zijn discipelen is hieraan gelijk, Matthew 28:19, lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Exodus 25". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/exodus-25.html. 1706.