Bible Commentaries
Exodus 2

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 2

Exodus 2:1.

MOZES' GEBOORTE, OPVOEDING, VLUCHT EN HUWELIJK.

I. Exodus 2:1-Exodus 2:10. Als de nood zeer hoog gestegen is, wordt de toekomstige redder van Israël in de stam van Levi geboren, door moederlijke list en goddelijke leiding in het leven bewaard, en aan het hof van Farao, als koningszoon, opgevoed.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 2

Exodus 2:1.

MOZES' GEBOORTE, OPVOEDING, VLUCHT EN HUWELIJK.

I. Exodus 2:1-Exodus 2:10. Als de nood zeer hoog gestegen is, wordt de toekomstige redder van Israël in de stam van Levi geboren, door moederlijke list en goddelijke leiding in het leven bewaard, en aan het hof van Farao, als koningszoon, opgevoed.

Vers 1

1. En, niet eerst ten tijde, toen het bovenvermelde voorviel, maar reeds veel vroeger, misschien nog v r het optreden van de nieuwe koning, geschiedde het, dat een man van het huis van Levi, Amram, zoon van Kehat, (Exodus 6:17) uitging, om voor zich een vrouw te begeren, en hij nam een dochter van Levi, 1) zijn tante, Jochbed (wier roem Jehova is), (Exodus 6:19 Numbers 26:59 ).

1) Niet overbodig is het, dat Mozes verhaalt, dat zijn (Mozes) vader zijn vrouw heeft genomen uit zijn eigen stam, daar de dubbele band van vereniging hen moest bemoedigen, om hun kroost te bewaren..

Deze man was Amram, de zoon van Kehath en kleinzoon van Levi. De dochter, die hij tot vrouw nam, was Jochbed, een dochter van Levi, en bij gevolg zijn tante. De LXX en de Vertaling gevolgd van vele geleerde uitleggers, zowel protestants als roomsgezind, menen, dat ze zijn oom, Kehaths dochter, en daarom niets meer dan zijn volle nicht was, omdat de huwelijken met een tante naderhand in de Levitische wet verboden zijn (Leviticus 18:1). Maar ofschoon het woord dwd (Dod) soms in de grondtaal betekent een ooms zoon als in Jerem.32:12 en hdwd (Dodah) een ooms dochter of volle nicht, echter hebben we, omdat Mozes zegt in Numbers 26:59, dat ze uit Levi geboren was, en hij haar uit dien hoofde Amrams tante noemt. Ezra 6:19 oordeelt, dat we haar veilig die naam mogen geven..

Dat eerst bij de geboorte van Mozes van het huwelijk van Amram en Jochbed wordt melding gemaakt, hoewel Aron reeds drie en Mirjam ongeveer acht of tien jaar oud geweest moet zijn, komt daarvan, dat bij de geboorte van Mozes dit huwelijk bijzondere betekenis verkrijgt, zowel ten opzichte van Israël als van het Godsrijk..

Vers 1

1. En, niet eerst ten tijde, toen het bovenvermelde voorviel, maar reeds veel vroeger, misschien nog v r het optreden van de nieuwe koning, geschiedde het, dat een man van het huis van Levi, Amram, zoon van Kehat, (Exodus 6:17) uitging, om voor zich een vrouw te begeren, en hij nam een dochter van Levi, 1) zijn tante, Jochbed (wier roem Jehova is), (Exodus 6:19 Numbers 26:59 ).

1) Niet overbodig is het, dat Mozes verhaalt, dat zijn (Mozes) vader zijn vrouw heeft genomen uit zijn eigen stam, daar de dubbele band van vereniging hen moest bemoedigen, om hun kroost te bewaren..

Deze man was Amram, de zoon van Kehath en kleinzoon van Levi. De dochter, die hij tot vrouw nam, was Jochbed, een dochter van Levi, en bij gevolg zijn tante. De LXX en de Vertaling gevolgd van vele geleerde uitleggers, zowel protestants als roomsgezind, menen, dat ze zijn oom, Kehaths dochter, en daarom niets meer dan zijn volle nicht was, omdat de huwelijken met een tante naderhand in de Levitische wet verboden zijn (Leviticus 18:1). Maar ofschoon het woord dwd (Dod) soms in de grondtaal betekent een ooms zoon als in Jerem.32:12 en hdwd (Dodah) een ooms dochter of volle nicht, echter hebben we, omdat Mozes zegt in Numbers 26:59, dat ze uit Levi geboren was, en hij haar uit dien hoofde Amrams tante noemt. Ezra 6:19 oordeelt, dat we haar veilig die naam mogen geven..

Dat eerst bij de geboorte van Mozes van het huwelijk van Amram en Jochbed wordt melding gemaakt, hoewel Aron reeds drie en Mirjam ongeveer acht of tien jaar oud geweest moet zijn, komt daarvan, dat bij de geboorte van Mozes dit huwelijk bijzondere betekenis verkrijgt, zowel ten opzichte van Israël als van het Godsrijk..

Vers 2

2. a) En de vrouw werd, toen haar dochter Mirjam reeds een jong meisje (Exodus 2:4) en haar zoon Aron ruim twee jaar oud was (Exodus 7:7), voor de derde keer zwanger, en baarde, juist ten tijde van het bevel tot vermoording van de jongetjes (Exodus 1:22), een tweede zoon 1) (in het wereldjaar 2433 = 1567 v r Christus). Toen zij hem zag, dat hij schoon was, 2) als met bovenaardse schoonheid bedeeld, (Acts 7:20) en daaruit wellicht besloot, dat God iets groots met dat kind voorhad, en alzo de knaap wel tegen de koning zou beschermen, zo verborg zij hem drie maanden.

a) 1 Chronicles 23:13 Hebrews 11:23

1) Wie telt de stille tranen, haar reeds bij de gedachte ontvloeid, dat het wrede dwangbevel dit pand van haar liefde kan treffen? Wie zegt, hoe vurig zij de God van de vaderen heeft gebeden, dat zij aan een dochtertje het leven mocht schenken? Maar God heeft over haar wat beters voorzien, dan de verhoring van die zo natuurlijke bede. De eerste kreet van het pasgeboren jongske klinkt haar als een doodvonnis, en iedere glimlach van de zuigeling snijdt haar als een dolk door de ziel. Arme moeder, wat reikt gij nog de volle boezem aan lipjes, straks door de wateren van de Nijl meer dan overvloedig gelaafd? Maar nee, dat kan de droevige vrouw niet van het hart; "kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over de zoon van haar schoot?" En het kind is zo schoon, meer nog dan Aron of Mirjam, het schijnt om zijn leven te smeken, het is schoon voor God, gelijk het oorspronkelijk in de redevoering van Stefanus heet, als van bovenaardse hemelse schoonheid! Hebben wellicht de ouders, met Gods oude beloften aan het nakroost van zijn vrienden bekend, juist in die schoonheid van het kind het voedsel van een verwachting gevonden, waarvan zij nauwelijks zichzelf rekenschap durfden geven? Het verdient althans opmerking, dat de verberging van het kind in de brief van de Hebreeën als een geloofsdaad voorgesteld wordt, waaruit kennelijk bleek, dat zij het gebod van de koning niet vreesden. Mogen wij op getuigenis van Flavius Josefus geloven, dat Amram op zijn vurig noodgebed, reeds enige maanden vroeger een openbaring ontvangen had, dat het kind het verdrukte volk zou verlossen? Heeft mogelijk de herinnering van de tijdsbepaling in een oude godsspraak aan Abraham, het voorgevoel te krachtiger opgewekt? Maar waartoe gissing op gissing gestapeld, alsof zonder deze de langdurige verberging van het kind volstrekt onverklaarbaar zou zijn? Wat moeder, die haar zuigeling ongevergd aan moordenaars biedt; welke dochter van Israël, die geen list weet te plaatsen tegen gruwelijk, dreigend geweld! Nee, zolang mogelijk de noodlottige geboorte ontveinsd; zorgvuldiger dan immer de vreugdeloze woning voor vreemde blikken gesloten; elk verdacht geluid aan de geprangde boezem gesmoord, en ondertussen de God van de vaderen aangeroepen, dat Hij het hart van de dwingeland buigt!.

2) Het is niet twijfelachtig, dat hij van Gods wege met deze schone gedaante is begiftigd, welke de gemoederen van de ouders, om hem te redden, temeer heeft aangetrokken, zoals God pleegt te doen, waar Hij ziet, dat de Zijnen te traag zijn, om hun plicht te doen, hun traagheid door aanlokkelijkheden opwekt. Evenwel uit het getuigenis van de Apostel staat vast, dat dit aanloksel niet alleen heeft behoefd, om hun medelijden te voorschijn te roepen, maar een steun is geweest voor hun zwak geloof. Want hij leert, dat Mozes door het geloof van de ouders is bewaard geworden. Indien nu iemand tegenwerpt, dat het geloof en de beschouwing van de schoonheid zaken zijn, die niet slechts zeer verschillend zijn, maar bijna tegenover elkaar staan, dan antwoord ik, dat door de verwonderlijke tedere liefde van God bewerkt is, dat een hindernis, welke het geloof kon benevelen, het juist heeft geholpen, wanneer het in de belofte zelf vast en sterk moest zijn. Derhalve, indien het geloof een zuiver en helder licht in hun harten verspreid had, zouden zij bij de schone gedaante zich niet opgehouden hebben. Wederom, tenzij de belofte bij hen van invloed was geweest, ja, de eerste rang had bekleed, zou er in de bevalligheid van het lichaam niet zo veel aantrekkingskracht geweest zijn, dat zij hen had kunnen aftrekken, om hem vrijwillig te doen sterven..

Vers 2

2. a) En de vrouw werd, toen haar dochter Mirjam reeds een jong meisje (Exodus 2:4) en haar zoon Aron ruim twee jaar oud was (Exodus 7:7), voor de derde keer zwanger, en baarde, juist ten tijde van het bevel tot vermoording van de jongetjes (Exodus 1:22), een tweede zoon 1) (in het wereldjaar 2433 = 1567 v r Christus). Toen zij hem zag, dat hij schoon was, 2) als met bovenaardse schoonheid bedeeld, (Acts 7:20) en daaruit wellicht besloot, dat God iets groots met dat kind voorhad, en alzo de knaap wel tegen de koning zou beschermen, zo verborg zij hem drie maanden.

a) 1 Chronicles 23:13 Hebrews 11:23

1) Wie telt de stille tranen, haar reeds bij de gedachte ontvloeid, dat het wrede dwangbevel dit pand van haar liefde kan treffen? Wie zegt, hoe vurig zij de God van de vaderen heeft gebeden, dat zij aan een dochtertje het leven mocht schenken? Maar God heeft over haar wat beters voorzien, dan de verhoring van die zo natuurlijke bede. De eerste kreet van het pasgeboren jongske klinkt haar als een doodvonnis, en iedere glimlach van de zuigeling snijdt haar als een dolk door de ziel. Arme moeder, wat reikt gij nog de volle boezem aan lipjes, straks door de wateren van de Nijl meer dan overvloedig gelaafd? Maar nee, dat kan de droevige vrouw niet van het hart; "kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over de zoon van haar schoot?" En het kind is zo schoon, meer nog dan Aron of Mirjam, het schijnt om zijn leven te smeken, het is schoon voor God, gelijk het oorspronkelijk in de redevoering van Stefanus heet, als van bovenaardse hemelse schoonheid! Hebben wellicht de ouders, met Gods oude beloften aan het nakroost van zijn vrienden bekend, juist in die schoonheid van het kind het voedsel van een verwachting gevonden, waarvan zij nauwelijks zichzelf rekenschap durfden geven? Het verdient althans opmerking, dat de verberging van het kind in de brief van de Hebreeën als een geloofsdaad voorgesteld wordt, waaruit kennelijk bleek, dat zij het gebod van de koning niet vreesden. Mogen wij op getuigenis van Flavius Josefus geloven, dat Amram op zijn vurig noodgebed, reeds enige maanden vroeger een openbaring ontvangen had, dat het kind het verdrukte volk zou verlossen? Heeft mogelijk de herinnering van de tijdsbepaling in een oude godsspraak aan Abraham, het voorgevoel te krachtiger opgewekt? Maar waartoe gissing op gissing gestapeld, alsof zonder deze de langdurige verberging van het kind volstrekt onverklaarbaar zou zijn? Wat moeder, die haar zuigeling ongevergd aan moordenaars biedt; welke dochter van Israël, die geen list weet te plaatsen tegen gruwelijk, dreigend geweld! Nee, zolang mogelijk de noodlottige geboorte ontveinsd; zorgvuldiger dan immer de vreugdeloze woning voor vreemde blikken gesloten; elk verdacht geluid aan de geprangde boezem gesmoord, en ondertussen de God van de vaderen aangeroepen, dat Hij het hart van de dwingeland buigt!.

2) Het is niet twijfelachtig, dat hij van Gods wege met deze schone gedaante is begiftigd, welke de gemoederen van de ouders, om hem te redden, temeer heeft aangetrokken, zoals God pleegt te doen, waar Hij ziet, dat de Zijnen te traag zijn, om hun plicht te doen, hun traagheid door aanlokkelijkheden opwekt. Evenwel uit het getuigenis van de Apostel staat vast, dat dit aanloksel niet alleen heeft behoefd, om hun medelijden te voorschijn te roepen, maar een steun is geweest voor hun zwak geloof. Want hij leert, dat Mozes door het geloof van de ouders is bewaard geworden. Indien nu iemand tegenwerpt, dat het geloof en de beschouwing van de schoonheid zaken zijn, die niet slechts zeer verschillend zijn, maar bijna tegenover elkaar staan, dan antwoord ik, dat door de verwonderlijke tedere liefde van God bewerkt is, dat een hindernis, welke het geloof kon benevelen, het juist heeft geholpen, wanneer het in de belofte zelf vast en sterk moest zijn. Derhalve, indien het geloof een zuiver en helder licht in hun harten verspreid had, zouden zij bij de schone gedaante zich niet opgehouden hebben. Wederom, tenzij de belofte bij hen van invloed was geweest, ja, de eerste rang had bekleed, zou er in de bevalligheid van het lichaam niet zo veel aantrekkingskracht geweest zijn, dat zij hen had kunnen aftrekken, om hem vrijwillig te doen sterven..

Vers 3

3. Doch als zij hem voor de verspiedende blikken van de Egyptische beulen niet langer verbergen kon, zo nam zij voor hem een kistje 1) van biezen, van Papyrusriet, en belijmde het met lijm, asfalt (Genesis 14:10), en met pek, om het indringen van het water te beletten; en zij legde het knechtje, dat zij liever in Gods handen dan in die van de mensen wilde laten vallen, (2Sam.24:14) daarin, en legde het knaapje met zijn kistje in de biezen, aan de oever van de rivier, 2) de Nijl.

1) In het Hebreeuws Theevah, kistje. Dit zelfde woord wordt ook gebruikt voor de ark van Noach. Zoals in die ark de redder en tweede stamvader van het menselijk geslacht werd bewaard, zo hier de redder van Israël. Beide, n Noach n Mozes, op geestelijke wijze, de redders van de Kerk..

Wat moest er nu worden van de vervulling van de belofte, eens door de Heere tot Abraham gesproken? Wel waren er de donkere tijden, donkerder dan de ovenrook door Abraham gezien (Genesis 15:17), en donkerder ook dan de zwartgebrande tint van de kinderen van Israël, die tussen twee rijen stenen waren en voor de ticheloven zwoegden (Psalms 68:14). Maar wat maar op een zweem van uitkomst geleek of kon doen hopen, was nog zeer verre. Daar lag de hoop van de moeder, de zoete verwachting van de vader, daar lag het beeld van de schoonheid, als een armelijk en krijtend kind in het schamel kistje, verborgen in het oeverriet, straks, weldra misschien, een prooi van de speelse wateren of van de vraatzuchtige krokodillen. Wie zal zorgen, wie waken?.

Aldus waagden de ouders het leven van hun kind, om het hun te behouden, waarin wij mogen zien, een groot gebrek en zwakheid in hun geloof. Want zij bewaarden een tijdlang hun kind door het geloof, maar daarna stelden zij het in het gevaar van de wateren, van de wilde dieren en de vogels in de lucht. Zodat het blijkt, dat hun geloof zwak was, en met enige vrees en twijfeling gemengd. Want dat zij hun kind drie maanden lang bewaard hebben, daarin hebben zij een levendig geloof behouden, maar wanneer zij hem uitgezet hebben in het gevaar tot hun eigen behoud, daarin hebben zij enig gebrek aan liefde en zwakheid in het geloof bewezen, nochtans zien wij, dat ze om hun geloof geprezen worden. Dit betoont klaarlijk, indien een mens een waar en oprecht geloof heeft, al is het nog zwak, dat God nochtans in barmhartigheid hetzelfde wil erkennen en prijzen, de zwakheid van deze overziende, ja, ook aan zulk een geloof wil Hij geven van de beloften van het eeuwig leven, die gedaan zijn in Christus Jezus.

2) Heeft haar een beeld, naast dat ene, in de eenzaamheid kunnen verzellen, het is wellicht dat van Noach's ark geweest, met de kostbaarste lading bevracht, en veilig in de haven gekomen, zonder dat de golven de weg door het gesloten toevluchtsoord vonden! Onze arm is te kort, om de diepte van dat moederlijden te peilen, en wellicht heeft Jochbed ervaren, dat zwijgen in het hachelijkst uur de grootste kracht is van de ziel..

Vers 3

3. Doch als zij hem voor de verspiedende blikken van de Egyptische beulen niet langer verbergen kon, zo nam zij voor hem een kistje 1) van biezen, van Papyrusriet, en belijmde het met lijm, asfalt (Genesis 14:10), en met pek, om het indringen van het water te beletten; en zij legde het knechtje, dat zij liever in Gods handen dan in die van de mensen wilde laten vallen, (2Sam.24:14) daarin, en legde het knaapje met zijn kistje in de biezen, aan de oever van de rivier, 2) de Nijl.

1) In het Hebreeuws Theevah, kistje. Dit zelfde woord wordt ook gebruikt voor de ark van Noach. Zoals in die ark de redder en tweede stamvader van het menselijk geslacht werd bewaard, zo hier de redder van Israël. Beide, n Noach n Mozes, op geestelijke wijze, de redders van de Kerk..

Wat moest er nu worden van de vervulling van de belofte, eens door de Heere tot Abraham gesproken? Wel waren er de donkere tijden, donkerder dan de ovenrook door Abraham gezien (Genesis 15:17), en donkerder ook dan de zwartgebrande tint van de kinderen van Israël, die tussen twee rijen stenen waren en voor de ticheloven zwoegden (Psalms 68:14). Maar wat maar op een zweem van uitkomst geleek of kon doen hopen, was nog zeer verre. Daar lag de hoop van de moeder, de zoete verwachting van de vader, daar lag het beeld van de schoonheid, als een armelijk en krijtend kind in het schamel kistje, verborgen in het oeverriet, straks, weldra misschien, een prooi van de speelse wateren of van de vraatzuchtige krokodillen. Wie zal zorgen, wie waken?.

Aldus waagden de ouders het leven van hun kind, om het hun te behouden, waarin wij mogen zien, een groot gebrek en zwakheid in hun geloof. Want zij bewaarden een tijdlang hun kind door het geloof, maar daarna stelden zij het in het gevaar van de wateren, van de wilde dieren en de vogels in de lucht. Zodat het blijkt, dat hun geloof zwak was, en met enige vrees en twijfeling gemengd. Want dat zij hun kind drie maanden lang bewaard hebben, daarin hebben zij een levendig geloof behouden, maar wanneer zij hem uitgezet hebben in het gevaar tot hun eigen behoud, daarin hebben zij enig gebrek aan liefde en zwakheid in het geloof bewezen, nochtans zien wij, dat ze om hun geloof geprezen worden. Dit betoont klaarlijk, indien een mens een waar en oprecht geloof heeft, al is het nog zwak, dat God nochtans in barmhartigheid hetzelfde wil erkennen en prijzen, de zwakheid van deze overziende, ja, ook aan zulk een geloof wil Hij geven van de beloften van het eeuwig leven, die gedaan zijn in Christus Jezus.

2) Heeft haar een beeld, naast dat ene, in de eenzaamheid kunnen verzellen, het is wellicht dat van Noach's ark geweest, met de kostbaarste lading bevracht, en veilig in de haven gekomen, zonder dat de golven de weg door het gesloten toevluchtsoord vonden! Onze arm is te kort, om de diepte van dat moederlijden te peilen, en wellicht heeft Jochbed ervaren, dat zwijgen in het hachelijkst uur de grootste kracht is van de ziel..

Vers 4

4. En zijn zuster, Mirjam, door haar moeder als wachteres gesteld, stelde zich van verre, om te weten, wat met hem gedaan zou worden. 1)

1) Wat nu de plaats betreft, welke zij uitgekozen had, om wat geschieden zou af te wachten, daaruit blijkt, dat er enige hoop bij de ouders aanwezig is geweest, ofschoon deze gering was. Want, wie van de Egyptenaren daarheen zijn schreden gericht had, was zonder twijfel, de beul van de knaap geworden, zowel ten gevolge van het bevel van de koning, als vanwege de algemene haat van het volk tegen de Hebreeën. Doch het schijnt, dat Mirjam nu daar door de ouders op wacht gesteld is, meer om toeschouwster te zijn van de dood van haar broeder, dan om voor het heil van de knaap zorg te dragen. Maar, daar wij kort te voren gezien hebben, dat te midden van haar droefheid en wanhoop, de stralen van haar geloof geflikkerd hebben, de moeder haar zoontje aan de oever neerleggende, heeft haar zorg niet opgegeven, maar heeft gewild, het kind aan het medelijden, van wie het ook mocht ontmoeten, aan te bevelen. Want indien zij had gehoord, dat hij tot aan de nacht er gelegen had, zou zij heimelijk gekomen zijn, om hem te zogen. En deze overweging nu is nutteloos geweest, evenals dat met verwarde en dubbelzinnige zaken het geval is, maar God heeft op verwonderlijke wijze Zijn macht in het bewaren van de jongen aangewend..

Dat is het ware geloof, dat op Gods daden blijft letten en biddend de uitkomst verwacht..

Het dwaze van God is wijzer dan de mensen, hoe blijkt dat ook hier. Want toch, dat jongetje is bestemd tot grote dingen, en hoe hulpeloos ligt het hier! In een biezen kistje, op de wateren van de Nijl, bewaakt door een zwak meisje! Ook God zou hier tonen, dat Zijn Raad bestaan zal en Hij al Zijn welbehagen doet..

Vers 4

4. En zijn zuster, Mirjam, door haar moeder als wachteres gesteld, stelde zich van verre, om te weten, wat met hem gedaan zou worden. 1)

1) Wat nu de plaats betreft, welke zij uitgekozen had, om wat geschieden zou af te wachten, daaruit blijkt, dat er enige hoop bij de ouders aanwezig is geweest, ofschoon deze gering was. Want, wie van de Egyptenaren daarheen zijn schreden gericht had, was zonder twijfel, de beul van de knaap geworden, zowel ten gevolge van het bevel van de koning, als vanwege de algemene haat van het volk tegen de Hebreeën. Doch het schijnt, dat Mirjam nu daar door de ouders op wacht gesteld is, meer om toeschouwster te zijn van de dood van haar broeder, dan om voor het heil van de knaap zorg te dragen. Maar, daar wij kort te voren gezien hebben, dat te midden van haar droefheid en wanhoop, de stralen van haar geloof geflikkerd hebben, de moeder haar zoontje aan de oever neerleggende, heeft haar zorg niet opgegeven, maar heeft gewild, het kind aan het medelijden, van wie het ook mocht ontmoeten, aan te bevelen. Want indien zij had gehoord, dat hij tot aan de nacht er gelegen had, zou zij heimelijk gekomen zijn, om hem te zogen. En deze overweging nu is nutteloos geweest, evenals dat met verwarde en dubbelzinnige zaken het geval is, maar God heeft op verwonderlijke wijze Zijn macht in het bewaren van de jongen aangewend..

Dat is het ware geloof, dat op Gods daden blijft letten en biddend de uitkomst verwacht..

Het dwaze van God is wijzer dan de mensen, hoe blijkt dat ook hier. Want toch, dat jongetje is bestemd tot grote dingen, en hoe hulpeloos ligt het hier! In een biezen kistje, op de wateren van de Nijl, bewaakt door een zwak meisje! Ook God zou hier tonen, dat Zijn Raad bestaan zal en Hij al Zijn welbehagen doet..

Vers 5

5. En de dochter van Farao, volgens de overlevering, Tharmutis, die wel gehuwd, maar kinderloos was, ging af, om zich te wassen 1) in de rivier, die voor heilig werd gehouden, en aan het water daarvan schreef men een levenbehoudende en vruchtbaarheid vermeerderende kracht toe: en haar jonkvrouwen, die haar vergezelden, wandelden aan de kant van de rivier; a) toen zij het kistje in het midden van de biezen zag, zo zond zij, begerig om te weten wat daarin was, haar dienstmaagd heen, de slavin, die tot het bewijzen van hulp was meegenomen, en zij liet het halen. 2)

a) Acts 7:21 Hebrews 11:23

1) Er is beweerd, dat dit in strijd was met de gewoonte van de Egyptische vrouwen. De onderzoekingen van de laatste tijd hebben echter bewezen, dat dit niet zo is. Afbeeldingen uit de Oudegyptische tijd bevestigen de daad van deze prinses. Aan het baden in de rivier werd zowel vroeger als later bijzondere zegen toegeschreven..

Op de ogenblikken van de beslissing in de geschiedenis van het heil, als een nieuwe knop van de ontwikkeling zich opent, komt, als door de voorzienigheid geroepen, altijd het heidendom te hulp, en helpt de knop van zijn boeien bevrijden, opdat zij zich kan ontsluiten tot een heerlijk, ver geurende bloem.

2) Het is niet twijfelachtig, of het is de bijzondere voorzienigheid van God geweest, waardoor de dochter van de koning naar de rivier geleid werd, die het zou durven ondernemen de knaap op te voeden, maar waardoor ook haar gemoed tot zachtheid gestemd werd, om de knaap het leven te sparen; waardoor, kortom, deze gehele handeling bestuurd werd. Want dat zij niet ijveriger onderzoekt, wie de ouders van de knaap zijn, hoe een voedster zich zo plotseling aanbiedt, (daar deze overhaasting werkelijk achterdocht had kunnen wekken), daaruit leiden alle vromen af, dat God de bewerker van deze zo grote voorkomendheid is geweest.. 6. Toen zij het open deed, zo zag zij dat jongetje; en ziet hij weende; 1) en zij werd met barmhartigheid bewogen over het kind, en zij zei, het doel wel begrijpende, waarmee dit kistje daar was geplaatst: Dit is een van de zoontjes van de Hebreeën!

1) Wat snelle en onverwachte omkeer, wat verrassende wending in de toestand van die arme moeder! Zo straks nog mogelijk zuchtende en snikkende over het verlies van haar lief en bevallig zo wonderschoon kind, zo wreed haar van het moederhart gescheurd; en nu met verdubbeld genot en verhoogde weelde dat verloren en gestorven geacht kind, dat zo'n erge dorst had, klokkende aan haar volle moederborst! God is goed, ja, God is groot. Hij weet rijk te maken, te ontnemen om te geven, te slaan om te helen, arm te maken om dubbele rijkdom te schenken; om tevens door dit alles de heilige gangen van Zijn Vredesraad te schragen en te bevestigen. Want niet slechts om de verheugde moeder die vreugde, maar veel meer om het jeugdige kind een plaats van geschikte opvoeding te beschikken, geschiedde dit alles aldus. Zojuist ontving Mozes de eigenaardige als tweeledige vorming, die, zoals later bleek, voor zijn later levensdoel reeds nu nodig was..

Ook dit ging niet buiten de Goddelijke Voorzienigheid om. Dit wenen moest, als middel in Gods hand, het hart van de koningsdochter tot medelijden stemmen. Het was iets gerings, dat wenen van het kindje, maar toch ook hier weer blijkt het, als overal, dat God juist door het kleine regeert..

Vers 5

5. En de dochter van Farao, volgens de overlevering, Tharmutis, die wel gehuwd, maar kinderloos was, ging af, om zich te wassen 1) in de rivier, die voor heilig werd gehouden, en aan het water daarvan schreef men een levenbehoudende en vruchtbaarheid vermeerderende kracht toe: en haar jonkvrouwen, die haar vergezelden, wandelden aan de kant van de rivier; a) toen zij het kistje in het midden van de biezen zag, zo zond zij, begerig om te weten wat daarin was, haar dienstmaagd heen, de slavin, die tot het bewijzen van hulp was meegenomen, en zij liet het halen. 2)

a) Acts 7:21 Hebrews 11:23

1) Er is beweerd, dat dit in strijd was met de gewoonte van de Egyptische vrouwen. De onderzoekingen van de laatste tijd hebben echter bewezen, dat dit niet zo is. Afbeeldingen uit de Oudegyptische tijd bevestigen de daad van deze prinses. Aan het baden in de rivier werd zowel vroeger als later bijzondere zegen toegeschreven..

Op de ogenblikken van de beslissing in de geschiedenis van het heil, als een nieuwe knop van de ontwikkeling zich opent, komt, als door de voorzienigheid geroepen, altijd het heidendom te hulp, en helpt de knop van zijn boeien bevrijden, opdat zij zich kan ontsluiten tot een heerlijk, ver geurende bloem.

2) Het is niet twijfelachtig, of het is de bijzondere voorzienigheid van God geweest, waardoor de dochter van de koning naar de rivier geleid werd, die het zou durven ondernemen de knaap op te voeden, maar waardoor ook haar gemoed tot zachtheid gestemd werd, om de knaap het leven te sparen; waardoor, kortom, deze gehele handeling bestuurd werd. Want dat zij niet ijveriger onderzoekt, wie de ouders van de knaap zijn, hoe een voedster zich zo plotseling aanbiedt, (daar deze overhaasting werkelijk achterdocht had kunnen wekken), daaruit leiden alle vromen af, dat God de bewerker van deze zo grote voorkomendheid is geweest.. 6. Toen zij het open deed, zo zag zij dat jongetje; en ziet hij weende; 1) en zij werd met barmhartigheid bewogen over het kind, en zij zei, het doel wel begrijpende, waarmee dit kistje daar was geplaatst: Dit is een van de zoontjes van de Hebreeën!

1) Wat snelle en onverwachte omkeer, wat verrassende wending in de toestand van die arme moeder! Zo straks nog mogelijk zuchtende en snikkende over het verlies van haar lief en bevallig zo wonderschoon kind, zo wreed haar van het moederhart gescheurd; en nu met verdubbeld genot en verhoogde weelde dat verloren en gestorven geacht kind, dat zo'n erge dorst had, klokkende aan haar volle moederborst! God is goed, ja, God is groot. Hij weet rijk te maken, te ontnemen om te geven, te slaan om te helen, arm te maken om dubbele rijkdom te schenken; om tevens door dit alles de heilige gangen van Zijn Vredesraad te schragen en te bevestigen. Want niet slechts om de verheugde moeder die vreugde, maar veel meer om het jeugdige kind een plaats van geschikte opvoeding te beschikken, geschiedde dit alles aldus. Zojuist ontving Mozes de eigenaardige als tweeledige vorming, die, zoals later bleek, voor zijn later levensdoel reeds nu nodig was..

Ook dit ging niet buiten de Goddelijke Voorzienigheid om. Dit wenen moest, als middel in Gods hand, het hart van de koningsdochter tot medelijden stemmen. Het was iets gerings, dat wenen van het kindje, maar toch ook hier weer blijkt het, als overal, dat God juist door het kleine regeert..

Vers 7

7. Toen zei zijn zuster; die op het ogenblik, dat het kind bewonderd werd, nadertrad, en zich de uiting, dat het jammer was zulk een kind te laten omkomen, tot nut maakte, tot Farao's dochter: Zal ik heengaan, en u een voedstervrouw uit de Hebreeuwse vrouwen roepen, die dat jongetje voor u zoogt?

Vers 7

7. Toen zei zijn zuster; die op het ogenblik, dat het kind bewonderd werd, nadertrad, en zich de uiting, dat het jammer was zulk een kind te laten omkomen, tot nut maakte, tot Farao's dochter: Zal ik heengaan, en u een voedstervrouw uit de Hebreeuwse vrouwen roepen, die dat jongetje voor u zoogt?

Vers 8

8. En de dochter van Farao, wie dit voorstel juist gelegen kwam, zei tot haar: Ga heen. 1) En de jonge maagd ging, riep haar en het jongetjes moeder.

1) Dat Mirjam verlof ontvangt, om een voedster te zoeken is weer bewijs van de bijzondere leiding van God. Met de moedermelk zoog hij als het ware de liefde voor zijn volk in, en bleef hij Hebreeër, ook al ontvangt hij straks een opvoeding naar de wijze van de Egyptenaren. Het is geheel niet onverschillig, op welke wijze en door wie de kinderen, ook in de eerste kinderjaren, opgevoed worden..

Vers 8

8. En de dochter van Farao, wie dit voorstel juist gelegen kwam, zei tot haar: Ga heen. 1) En de jonge maagd ging, riep haar en het jongetjes moeder.

1) Dat Mirjam verlof ontvangt, om een voedster te zoeken is weer bewijs van de bijzondere leiding van God. Met de moedermelk zoog hij als het ware de liefde voor zijn volk in, en bleef hij Hebreeër, ook al ontvangt hij straks een opvoeding naar de wijze van de Egyptenaren. Het is geheel niet onverschillig, op welke wijze en door wie de kinderen, ook in de eerste kinderjaren, opgevoed worden..

Vers 9

9. Toen zei Farao's dochter tot haar, tot Jochbed, als deze genaderd was: Neem dit jongetje, dat ik hier gevonden heb en besloten heb tot mijn pleegkind aan te nemen, heen en zoog het voor mij, ik zal u uw loon geven. En de vrouw, zich bedwingende, om niet te verraden, dat zij de ware moeder was, nam het jongetje mee in haar huis, en zoogde het 1) ongeveer drie jaar. (2 Makk.7:27, )

1) "Uw loon" -hebt gij het volstrekt niet geraden, Tharmutis, dat gij meer dan de kostbaarste schat in de arm van de Hebreeuwse hebt neergelegd, die in diepe deemoed zich buigt, maar zonder woorden te vinden? Maar reeds is Jochbed verdwenen, en legt op het huisaltaar het eerste onvermengde dankoffer na drie bange maanden, en denkt....Doch wat zullen wij nog voegen bij het eenvoudige verhaal: "en de vrouw nam het knechtje, en zoogde het." Ongetwijfeld hebt gij de liefde van God reeds bewonderd, die drie maanden van onbeschrijfbare moedersmart door drie jaren van onvermengde moederweelde verving, en daarbij gedacht aan het woord: "een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedertierenheid; `s avonds vernacht het geween, maar `s morgens is er gejuich." Maar zegt ons hebt gij ook reeds Gods diepe wijsheid bewonderd, gelijk ongetwijfeld Amrams nadenkende geest het weldra zal hebben doorzien, waarom de Heere deze zaak juist langs deze weg had geleid? Ziet, Jochbed heeft hoger bestemming, dan enkel voedster van haar kind, zij moet tevens de eerste leidsvrouw van Israël's aanstaande voorganger wezen. Met eigen hand knoopt hier de God van de hemel en van de aarde de draden aaneen, die Mozes en Israël voor het leven, ja, mogen wij niet zeggen, voor de eeuwigheid aan elkaar verbinden, en moet hij straks in Egyptische scholen gevormd worden, het eerste voedsel voor de ontluikende geest zal reeds een tegengif tegen heidense waanwijsheid en jammerlijk bijgeloof zijn. Als met de moedermelk-wie bepaalt, hoe nauw de eerste ontwikkeling van lichaam en geest verbonden is? - zal hij de liefde voor Israël inzuigen, en de eerste naam, die het knaapje stamelen leert, het zal niet die van Isis en Orisis, het zal die van de God van de vaderen zijn..

Vers 9

9. Toen zei Farao's dochter tot haar, tot Jochbed, als deze genaderd was: Neem dit jongetje, dat ik hier gevonden heb en besloten heb tot mijn pleegkind aan te nemen, heen en zoog het voor mij, ik zal u uw loon geven. En de vrouw, zich bedwingende, om niet te verraden, dat zij de ware moeder was, nam het jongetje mee in haar huis, en zoogde het 1) ongeveer drie jaar. (2 Makk.7:27, )

1) "Uw loon" -hebt gij het volstrekt niet geraden, Tharmutis, dat gij meer dan de kostbaarste schat in de arm van de Hebreeuwse hebt neergelegd, die in diepe deemoed zich buigt, maar zonder woorden te vinden? Maar reeds is Jochbed verdwenen, en legt op het huisaltaar het eerste onvermengde dankoffer na drie bange maanden, en denkt....Doch wat zullen wij nog voegen bij het eenvoudige verhaal: "en de vrouw nam het knechtje, en zoogde het." Ongetwijfeld hebt gij de liefde van God reeds bewonderd, die drie maanden van onbeschrijfbare moedersmart door drie jaren van onvermengde moederweelde verving, en daarbij gedacht aan het woord: "een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedertierenheid; `s avonds vernacht het geween, maar `s morgens is er gejuich." Maar zegt ons hebt gij ook reeds Gods diepe wijsheid bewonderd, gelijk ongetwijfeld Amrams nadenkende geest het weldra zal hebben doorzien, waarom de Heere deze zaak juist langs deze weg had geleid? Ziet, Jochbed heeft hoger bestemming, dan enkel voedster van haar kind, zij moet tevens de eerste leidsvrouw van Israël's aanstaande voorganger wezen. Met eigen hand knoopt hier de God van de hemel en van de aarde de draden aaneen, die Mozes en Israël voor het leven, ja, mogen wij niet zeggen, voor de eeuwigheid aan elkaar verbinden, en moet hij straks in Egyptische scholen gevormd worden, het eerste voedsel voor de ontluikende geest zal reeds een tegengif tegen heidense waanwijsheid en jammerlijk bijgeloof zijn. Als met de moedermelk-wie bepaalt, hoe nauw de eerste ontwikkeling van lichaam en geest verbonden is? - zal hij de liefde voor Israël inzuigen, en de eerste naam, die het knaapje stamelen leert, het zal niet die van Isis en Orisis, het zal die van de God van de vaderen zijn..

Vers 10

10. En toen het knechtje groot, gespeend (Genesis 21:8) geworden was, zo bracht zij het (1 Samuel 1:23) tot Farao's dochter, 1) en het werd haar tot zoon; en zij noemde hem Mozes, 2)(Mo-udsche, van het Egyptische Mo = water, en udsche = gered) en zei: Want ik heb hem uit het water getrokken, 3)gered. En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren, 4)en was machtig in woorden en in werken. (Acts 7:22). 5)

1) Zal de vorstelijke pleegmoeder de bevallige knaap niet van tijd tot tijd graag toestaan, om naar de voedster weer te keren, die in het kinderlijk hart de vonk van liefde voor godsdienst en vrijheid zal aanblazen? En nooit zal zij haar verlaten, of de overlevering van Gods verbond met Zijn vriend, van Jakob's sterven en Jozefs laatste bevel, van Israël's bestemming voor Kanan en het beloofde heil voor de wereld, is dieper hem ingeprent, en wat hij hoort in die overdierbare kring, geeft reeds vroegtijdig een beslissende wending aan de loop van zijn stille peinzen. Straks zal Egyptische wetenschap, bedwelmende wijn in plaats van zuivere moedermelk, overvloedige lafenis bieden aan deze naar waarheid dorstende geest. Onder het meest beschaafde, geleerde, geoefende volk, moet hij, mag ik mij zo uitdrukken, het werktuiglijke leren van alles, wat later tot de grote taak van zijn leven behoren zal. De hoogste wijsheid van de aarde moet in zijn oren weerklinken en in haar hoogste heerlijkheid voor zijn ogen voorbijgaan, opdat hij later bij ervaring versta, dat alle wijsheid van de wereld dwaasheid bij God, en alle heerlijkheid van de mensen aan het knakkend Nijlriet gelijk is. Maar dat de Egyptischgevormde man niet met hart en ziel Egyptenaar wordt, ziet, daarvoor heeft Jochbed te zorgen, en juist die vereniging, indien ik zo spreken mag, van het Egyptisch en het Israëlitisch element in de vorming van Mozes zal meewerken, om hem tot de latere, geheel enige Mozes te maken..

Mozes! Reeds vierendertig eeuwen zijn daarheen gesneld sinds een vorstelijke mond het eerst zijn welluidende naam over het hoofd van een zuigeling uitsprak, en toch, noemt mij een ander naast die van Abraham, die glansrijker schittert in de geschiedenis van het Oude Verbond? Het is te weinig, dat n godsdienst op aarde zich op hem, als haar stichter verheft; van drie onderscheiden godsdiensten hebben de belijders als met elkaar gewedijverd, wie van hen de schoonste kroon om het hoofd van Mozes zou vlechten. De Jood spreekt nog heden met geen mindere fierheid, dan de Farizeeën in de dagen van de heer: "wij zijn Mozes' discipelen!" De Moslim rangschikt hem onder de uitnemendste voorgangers en wegbereiders van zijn grote profeet. En de Christen, zonder voorbehoud onderschrijft hij de lofspraak, door een gewijde hand onder de beeltenis van Mozes geplaatst: "hij is getrouw geweest in geheel zijn huis, als een dienaar!" (Hebrews 3:5) Mozes, de tolk, de vertrouweling, de gunstgenoot van God uitstek; Mozes, de reuze geest, wiens beleid door de kracht van Boven gesteund, een diep verbasterd slaventeelt in een volk van koningen en priesters herschiep; Mozes, de heldengestalte, die zich even hoog verheft boven al de hem omringende tijdgenoten, als de Sinaï de kruin boven lagere heuvelen beurt. Zou het voor iemand van ons mogelijk zijn een uur in zijn nabijheid te vertoeven, zonder dat hij, zoals Petrus eenmaal (Matthew 17:4), de behoefte voelt, om een tabernakel voor de Godsman te bouwen?.

2) Als pleegmoeder gaf de vorstin het door haar aangenomen kind een naam, welke in onze gewone spreektaal: "een uit het water gehaalde" en dus "van de dood geredde" betekent. Deze naam moest door hem gedurende zijn gehele leven gedragen worden, en gedurende al de eeuwen de grote daden van God, in Mozes gewrocht, verkondigen. En was ook niet zijn verder leven een behouden worden, een behouden door het water heen? Immers door het water van de Rode Zee leidde hij Israël voorgoed uit de macht van de Egyptenaren. "Wateren" betekenen in de Schrift "verdrukkingen". Zo was zijn leven, het bestond in verdrukkingen..

Ofschoon God als het ware met uitgebreide handen zijn knecht tot Zich en tot het lichaam van de kerk trok, zo kwam dit temeer uit, waar Hij in zijn naam de herinnering aan zijn oorsprong hem gaf. Want de dochter van de koning had hem niet zonder de leiding van de Geest van God de naam gegeven, waardoor Mozes wist, dat hij uit de vloed was getrokken, waarin hij weldra zou omgekomen zijn. Zo dikwijls hij nu zijn naam hoorde moest hij zich herinneren, uit welk volk hij was gesproten..

De Hebreeuwse naam Mozes is van de Egyptische naam Mo-udsche afgeleid. Mozes betekent, uittrekker. Hij, die uitgetrokken was, voerde later zijn volk uit, uit de wateren van de verdrukking..

3) Een kind is uit het water getogen, en van deze ogenblik af is voor Israël een nieuwe toekomst geopend. Weinig vermoedt de dwingeland, die de geselroede bij de heersersstaf zwaait, dat het uitgelezen werktuig van Jehova's vergelding, door zijn eigen dochter gered, onder zijn eigen ogen zal opgroeien. "Ik zal verdelgen, ik zal vernielen," zo spreekt hij;.... " Ik zal werken," spreekt de Heere, "en wie zal keren," en plaatst de wieg, die de hoop van Israël draagt, als op de trede van Farao's troon. Beef, Memphis, want dat kinderlijk oog, het zal straks van verontwaardiging fonkelen, als het de ongerechtigheid vermenigvuldigen ziet. Die hand, die beurtelings Tharmutis en Jochbed omvat, zal eenmaal de wonderstaf voeren, waarvoor zich de golven verdelen. Ja, als natie zal Israël zijn geboortestond kunnen dagtekenen van dezelfde stond, die Mozes op het toneel doet verschijnen. O diepte van rijkdom, zowel van de wijsheid als van de kennis van God.. 4) De vijf boeken van Mozes zijn zo rijk aan ongezochte zinspelingen op Egypte, op de toestand van het land, de zeden en gebruiken, dat alleen een man, die zeer nauwkeurig met dat land bekend was, ze geschreven kan hebben. Zelfs de verdeling in vijf boeken, die zo voortreffelijk met de inhoud en het plan van de bewerker samen stemt, herinnert aan Egyptisch gebruik; dat getal toch was in Egypte in grote eer. (Genesis 43:34; Genesis 45:22; Genesis 47:2).

5) De Joodse geschiedschrijver Josefus verhaalt, dat Mozes een Egyptisch krijgsleger tegen Ethiopië heeft aangevoerd, tot Meroë is doorgedrongen en die sterke stad heeft ingenomen. Over "machtig in woorden" zie Exodus 4:10.

II. Exodus 2:11-Exodus 2:22. Mozes, 40 jaar oud geworden, treedt eigenmachtig als wreker van zijn onderdrukt volk op, wordt echter vernederd en moet eerst een veertigtal jaren in de school van de woestijn doorbrengen, voordat hij werkelijk tot bevrijding van Israël geschikt is.

Vers 10

10. En toen het knechtje groot, gespeend (Genesis 21:8) geworden was, zo bracht zij het (1 Samuel 1:23) tot Farao's dochter, 1) en het werd haar tot zoon; en zij noemde hem Mozes, 2)(Mo-udsche, van het Egyptische Mo = water, en udsche = gered) en zei: Want ik heb hem uit het water getrokken, 3)gered. En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren, 4)en was machtig in woorden en in werken. (Acts 7:22). 5)

1) Zal de vorstelijke pleegmoeder de bevallige knaap niet van tijd tot tijd graag toestaan, om naar de voedster weer te keren, die in het kinderlijk hart de vonk van liefde voor godsdienst en vrijheid zal aanblazen? En nooit zal zij haar verlaten, of de overlevering van Gods verbond met Zijn vriend, van Jakob's sterven en Jozefs laatste bevel, van Israël's bestemming voor Kanan en het beloofde heil voor de wereld, is dieper hem ingeprent, en wat hij hoort in die overdierbare kring, geeft reeds vroegtijdig een beslissende wending aan de loop van zijn stille peinzen. Straks zal Egyptische wetenschap, bedwelmende wijn in plaats van zuivere moedermelk, overvloedige lafenis bieden aan deze naar waarheid dorstende geest. Onder het meest beschaafde, geleerde, geoefende volk, moet hij, mag ik mij zo uitdrukken, het werktuiglijke leren van alles, wat later tot de grote taak van zijn leven behoren zal. De hoogste wijsheid van de aarde moet in zijn oren weerklinken en in haar hoogste heerlijkheid voor zijn ogen voorbijgaan, opdat hij later bij ervaring versta, dat alle wijsheid van de wereld dwaasheid bij God, en alle heerlijkheid van de mensen aan het knakkend Nijlriet gelijk is. Maar dat de Egyptischgevormde man niet met hart en ziel Egyptenaar wordt, ziet, daarvoor heeft Jochbed te zorgen, en juist die vereniging, indien ik zo spreken mag, van het Egyptisch en het Israëlitisch element in de vorming van Mozes zal meewerken, om hem tot de latere, geheel enige Mozes te maken..

Mozes! Reeds vierendertig eeuwen zijn daarheen gesneld sinds een vorstelijke mond het eerst zijn welluidende naam over het hoofd van een zuigeling uitsprak, en toch, noemt mij een ander naast die van Abraham, die glansrijker schittert in de geschiedenis van het Oude Verbond? Het is te weinig, dat n godsdienst op aarde zich op hem, als haar stichter verheft; van drie onderscheiden godsdiensten hebben de belijders als met elkaar gewedijverd, wie van hen de schoonste kroon om het hoofd van Mozes zou vlechten. De Jood spreekt nog heden met geen mindere fierheid, dan de Farizeeën in de dagen van de heer: "wij zijn Mozes' discipelen!" De Moslim rangschikt hem onder de uitnemendste voorgangers en wegbereiders van zijn grote profeet. En de Christen, zonder voorbehoud onderschrijft hij de lofspraak, door een gewijde hand onder de beeltenis van Mozes geplaatst: "hij is getrouw geweest in geheel zijn huis, als een dienaar!" (Hebrews 3:5) Mozes, de tolk, de vertrouweling, de gunstgenoot van God uitstek; Mozes, de reuze geest, wiens beleid door de kracht van Boven gesteund, een diep verbasterd slaventeelt in een volk van koningen en priesters herschiep; Mozes, de heldengestalte, die zich even hoog verheft boven al de hem omringende tijdgenoten, als de Sinaï de kruin boven lagere heuvelen beurt. Zou het voor iemand van ons mogelijk zijn een uur in zijn nabijheid te vertoeven, zonder dat hij, zoals Petrus eenmaal (Matthew 17:4), de behoefte voelt, om een tabernakel voor de Godsman te bouwen?.

2) Als pleegmoeder gaf de vorstin het door haar aangenomen kind een naam, welke in onze gewone spreektaal: "een uit het water gehaalde" en dus "van de dood geredde" betekent. Deze naam moest door hem gedurende zijn gehele leven gedragen worden, en gedurende al de eeuwen de grote daden van God, in Mozes gewrocht, verkondigen. En was ook niet zijn verder leven een behouden worden, een behouden door het water heen? Immers door het water van de Rode Zee leidde hij Israël voorgoed uit de macht van de Egyptenaren. "Wateren" betekenen in de Schrift "verdrukkingen". Zo was zijn leven, het bestond in verdrukkingen..

Ofschoon God als het ware met uitgebreide handen zijn knecht tot Zich en tot het lichaam van de kerk trok, zo kwam dit temeer uit, waar Hij in zijn naam de herinnering aan zijn oorsprong hem gaf. Want de dochter van de koning had hem niet zonder de leiding van de Geest van God de naam gegeven, waardoor Mozes wist, dat hij uit de vloed was getrokken, waarin hij weldra zou omgekomen zijn. Zo dikwijls hij nu zijn naam hoorde moest hij zich herinneren, uit welk volk hij was gesproten..

De Hebreeuwse naam Mozes is van de Egyptische naam Mo-udsche afgeleid. Mozes betekent, uittrekker. Hij, die uitgetrokken was, voerde later zijn volk uit, uit de wateren van de verdrukking..

3) Een kind is uit het water getogen, en van deze ogenblik af is voor Israël een nieuwe toekomst geopend. Weinig vermoedt de dwingeland, die de geselroede bij de heersersstaf zwaait, dat het uitgelezen werktuig van Jehova's vergelding, door zijn eigen dochter gered, onder zijn eigen ogen zal opgroeien. "Ik zal verdelgen, ik zal vernielen," zo spreekt hij;.... " Ik zal werken," spreekt de Heere, "en wie zal keren," en plaatst de wieg, die de hoop van Israël draagt, als op de trede van Farao's troon. Beef, Memphis, want dat kinderlijk oog, het zal straks van verontwaardiging fonkelen, als het de ongerechtigheid vermenigvuldigen ziet. Die hand, die beurtelings Tharmutis en Jochbed omvat, zal eenmaal de wonderstaf voeren, waarvoor zich de golven verdelen. Ja, als natie zal Israël zijn geboortestond kunnen dagtekenen van dezelfde stond, die Mozes op het toneel doet verschijnen. O diepte van rijkdom, zowel van de wijsheid als van de kennis van God.. 4) De vijf boeken van Mozes zijn zo rijk aan ongezochte zinspelingen op Egypte, op de toestand van het land, de zeden en gebruiken, dat alleen een man, die zeer nauwkeurig met dat land bekend was, ze geschreven kan hebben. Zelfs de verdeling in vijf boeken, die zo voortreffelijk met de inhoud en het plan van de bewerker samen stemt, herinnert aan Egyptisch gebruik; dat getal toch was in Egypte in grote eer. (Genesis 43:34; Genesis 45:22; Genesis 47:2).

5) De Joodse geschiedschrijver Josefus verhaalt, dat Mozes een Egyptisch krijgsleger tegen Ethiopië heeft aangevoerd, tot Meroë is doorgedrongen en die sterke stad heeft ingenomen. Over "machtig in woorden" zie Exodus 4:10.

II. Exodus 2:11-Exodus 2:22. Mozes, 40 jaar oud geworden, treedt eigenmachtig als wreker van zijn onderdrukt volk op, wordt echter vernederd en moet eerst een veertigtal jaren in de school van de woestijn doorbrengen, voordat hij werkelijk tot bevrijding van Israël geschikt is.

Vers 11

11. En het geschiedde in die dagen, toen Mozes groot 1) geworden was, toen hij veertig jaar oud was (Acts 7:23), dat hij van dat koninklijk hof uitging 2) tot zijn broeders (Hebrews 11:24-Hebrews 11:26). Hij bezocht hen, om, zo mogelijk, hun redder en bevrijder te worden, en bezag met eigen ogen hun lasten, en hij zag, bij gelegenheid van zulk een bezoek, a) dat een Egyptisch man, waarschijnlijk een opzichter, een Hebreeuwse man uit zijn broeders op onbarmhartige wijze sloeg.

a) Acts 7:23 Hebrews 11:24,Hebrews 11:25

1)"Groot geworden," d.i. tot mannelijke ontwikkeling gekomen. Mozes was toen omstreeks 40 jaar oud. Hij wist dus wat hij deed en wat hij deed geschiedde na rijpe overwegingen..

2) Reeds dit is een voorbeeld van het geloof, dat de Apostel aanwijst, dat hij begon te tonen, toen Mozes liever de minachting van Christus wilde ondergaan, dan de vermaken en schatten van het hof te genieten. Want niet alleen door liefde voor zijn volk, maar ook door het geloof in de belofte geleid, nam hij deze zorg op zich, waardoor hij wist, dat hij bij alle Egyptenaren gehaat zou zijn. Ofschoon hij nu niet terstond afstand deed van de rijkdommen, van de eer, van de gunst en macht, was dit toch een voorspel, dat hij vrijwillig de burgerlijke lieflijkheden wilde prijsgeven. Vandaar dan ook dat de Apostel zegt, dat hij niet tot het geslacht van de koning gerekend wilde worden..

Hieruit moeten wij leren, dat wij ons zelf behoren te begeven, niet zozeer om te weten of te spreken, van de zaken van de Religie, als om deze te doen en te belijden voor God en de mensen. Dit deed Mozes. Het is het algemene gebrek van onze eeuw, dat wij wel tevreden zijn, dat men ons de leer van de Godzaligheid voordrage, ja velen willen ze ons leren en dikwijls daarvan spreken, maar daar zijn er weinigen, die het geweten hebben, om die dingen te doen, die ze horen en daar zij van spreken.

In dat uitgaan tot zijn broeders lag de gezindheid om hen te helpen, om hun druk en kommer te verlichten. Ook aan het hof van Farao was Mozes Hebreeër gebleven, ja hoe ouder hij werd hoe meer zijn hart hem naar Israël heentrok. Ook te midden van de wereld, wanneer hij daar geplaatst is en zijn werkkring heeft, voelt de gelovige zich n met het arme en verdrukte volk van God. Vleselijke banden zijn sterk, maar geestelijke banden zijn voor een eeuwigheid gelegd. Het woord in de grondtekst geeft een heilige liefde en genegenheid aan..

Vers 11

11. En het geschiedde in die dagen, toen Mozes groot 1) geworden was, toen hij veertig jaar oud was (Acts 7:23), dat hij van dat koninklijk hof uitging 2) tot zijn broeders (Hebrews 11:24-Hebrews 11:26). Hij bezocht hen, om, zo mogelijk, hun redder en bevrijder te worden, en bezag met eigen ogen hun lasten, en hij zag, bij gelegenheid van zulk een bezoek, a) dat een Egyptisch man, waarschijnlijk een opzichter, een Hebreeuwse man uit zijn broeders op onbarmhartige wijze sloeg.

a) Acts 7:23 Hebrews 11:24,Hebrews 11:25

1)"Groot geworden," d.i. tot mannelijke ontwikkeling gekomen. Mozes was toen omstreeks 40 jaar oud. Hij wist dus wat hij deed en wat hij deed geschiedde na rijpe overwegingen..

2) Reeds dit is een voorbeeld van het geloof, dat de Apostel aanwijst, dat hij begon te tonen, toen Mozes liever de minachting van Christus wilde ondergaan, dan de vermaken en schatten van het hof te genieten. Want niet alleen door liefde voor zijn volk, maar ook door het geloof in de belofte geleid, nam hij deze zorg op zich, waardoor hij wist, dat hij bij alle Egyptenaren gehaat zou zijn. Ofschoon hij nu niet terstond afstand deed van de rijkdommen, van de eer, van de gunst en macht, was dit toch een voorspel, dat hij vrijwillig de burgerlijke lieflijkheden wilde prijsgeven. Vandaar dan ook dat de Apostel zegt, dat hij niet tot het geslacht van de koning gerekend wilde worden..

Hieruit moeten wij leren, dat wij ons zelf behoren te begeven, niet zozeer om te weten of te spreken, van de zaken van de Religie, als om deze te doen en te belijden voor God en de mensen. Dit deed Mozes. Het is het algemene gebrek van onze eeuw, dat wij wel tevreden zijn, dat men ons de leer van de Godzaligheid voordrage, ja velen willen ze ons leren en dikwijls daarvan spreken, maar daar zijn er weinigen, die het geweten hebben, om die dingen te doen, die ze horen en daar zij van spreken.

In dat uitgaan tot zijn broeders lag de gezindheid om hen te helpen, om hun druk en kommer te verlichten. Ook aan het hof van Farao was Mozes Hebreeër gebleven, ja hoe ouder hij werd hoe meer zijn hart hem naar Israël heentrok. Ook te midden van de wereld, wanneer hij daar geplaatst is en zijn werkkring heeft, voelt de gelovige zich n met het arme en verdrukte volk van God. Vleselijke banden zijn sterk, maar geestelijke banden zijn voor een eeuwigheid gelegd. Het woord in de grondtekst geeft een heilige liefde en genegenheid aan..

Vers 12

12. En hij, in toorn daarover ontstoken, zag herwaarts en derwaarts, en toen hij zag, dat er, behalve hem en die beiden, niemand was, zo sloeg hij de Egyptenaar dood, en verborg diens lijk in het zand. 1)

1) Mozes was in zijn ontwikkeling op dat punt gekomen, waarop men grote dwalingen makkelijk met grote waarheden verwart; waarop men meent door de geest gedreven te zijn, en toch slechts door vleselijke ijdelheid en eigen wil gedreven wordt; waarop men meent, wie weet welke heldendaden te doen, terwijl men zware zonden bedrijft. Hij voelde zich geroepen, om de beschermer en bevrijder van zijn volk te worden; maar hij was nog niet daartoe geroepen; hij liep de Heere vooruit, die hem eerst in zijn ambt zou stellen, en hem tijd en middelen en wegen tot verlossing van Israël tonen moest.

Wanneer ik de eeuwige wet van God raadpleeg, dan bemerk ik, dat hij, die geen wettig ambt bekleedde, deze man, al deed hij onrecht, al was hij goddeloos, niet had moeten doden. Maar mannen, tot grote dingen bekwaam, begaan dikwijls eerst grote misslagen, waardoor het blijkt, tot welke deugden zij het meest geschikt zijn, wanneer de grond van hun hart door Gods geboden is toebereid. Zo komt de landman, wanneer hij een akker overvloedig onkruid ziet voortbrengen, tot de overtuiging, dat, als dit eerst zal zijn uitgeroeid, het veld zeer geschikt is, om graan voort te brengen. Zo riep de Heere van uit de hemel Saul, die zijn gemeente vervolgde; Hij wierp hem ter aarde; Hij richtte hem op; Hij vervulde hem met Zijn Geest; Hij rukte hem uit, besnoeide hem, plantte hem over, begoot hem. Zo bestraft de Heere een Petrus, die met het uitgetogen zwaard het oor van n van Zijn vervolgers afslaat, omdat hij zonder wettige roeping bloed vergiet, en toch maakt Hij hem tot herder van Zijn gemeente..

Daar is, gij kunt het niet ontkennen, iets edels en koens in die fiere daad, in die onstuimige drift, die voor een ogenblik eigen veiligheid doet vergeten om de hoon over de broeders te wreken. Maar toch, later zou hij het zelf uitspreken, het was een overtreding van Gods heilige wil. Het was een zichzelf recht willen verschaffen en een verlossing willen aanbrengen op een tijd en langs een weg, door God zelf nog niet gewild, hem niet aangewezen en gewis ook niet aldus afgebakend en bepaald. Wel leert ook dit voorval ons, dat Mozes, met de bijzondere omstandigheden van zijn jeugd bekend geworden, waarschijnlijk reeds nu iets in zich begon te voelen van een toekomstige roeping, om de redder van zijn verdrukt volk te worden. De strafoefening van de Egyptenaar moest daarvan een eerste teken en bewijs voor het volk zijn. Aldus vat ook Stephanus die doodslag op. (Acts 7:25).

Niet dat Mozes de kinderen van Israël wilde helpen en verlossen, was zonde, maar dat hij het eigenmachtig wilde. Zo het nu geschied was, was het een werk van Mozes geweest en het moest een werk van God zijn. Van alles moet God altijd de eer hebben, omdat Hij is de Alfa en de Omega.. 13. De volgende dag ging hij weer uit, en ziet, twee Hebreeuwse mannen twisten; 1) en hij zei tot de onrechtvaardige, tot degene, die duidelijk onrecht had: Waarom slaat gij uw naaste?

1) Mozes ziet hier nu niet een Egyptische en een Israëlitische, maar twee Israëlieten twisten. Is het niet in de weg van de leiding van God, opdat Mozes zal zien, dat, indien dat volk wordt uitgeleid, het niet zal geschieden, omdat het dit verdient, maar om het verbond van God dat onverbrekelijk is? Mozes ziet hier, dat, als hij de leidsman en bevrijder van dat volk zal zijn, hij te doen zal hebben met een even zondig geslacht..

Voordat Mozes in de woestijn gevormd wordt, moet hij ook leren kennen, wat Israël is, opdat hij later niet teleurgesteld is, als hij opmerkt, dat er ook onder Abrahams nakomelingen veel zonden zijn. Hier kon hij niet als de vorige dag partij nemen; beiden zijn zijn volksgenoten; hier tracht hij vrede te stichten..

Vers 12

12. En hij, in toorn daarover ontstoken, zag herwaarts en derwaarts, en toen hij zag, dat er, behalve hem en die beiden, niemand was, zo sloeg hij de Egyptenaar dood, en verborg diens lijk in het zand. 1)

1) Mozes was in zijn ontwikkeling op dat punt gekomen, waarop men grote dwalingen makkelijk met grote waarheden verwart; waarop men meent door de geest gedreven te zijn, en toch slechts door vleselijke ijdelheid en eigen wil gedreven wordt; waarop men meent, wie weet welke heldendaden te doen, terwijl men zware zonden bedrijft. Hij voelde zich geroepen, om de beschermer en bevrijder van zijn volk te worden; maar hij was nog niet daartoe geroepen; hij liep de Heere vooruit, die hem eerst in zijn ambt zou stellen, en hem tijd en middelen en wegen tot verlossing van Israël tonen moest.

Wanneer ik de eeuwige wet van God raadpleeg, dan bemerk ik, dat hij, die geen wettig ambt bekleedde, deze man, al deed hij onrecht, al was hij goddeloos, niet had moeten doden. Maar mannen, tot grote dingen bekwaam, begaan dikwijls eerst grote misslagen, waardoor het blijkt, tot welke deugden zij het meest geschikt zijn, wanneer de grond van hun hart door Gods geboden is toebereid. Zo komt de landman, wanneer hij een akker overvloedig onkruid ziet voortbrengen, tot de overtuiging, dat, als dit eerst zal zijn uitgeroeid, het veld zeer geschikt is, om graan voort te brengen. Zo riep de Heere van uit de hemel Saul, die zijn gemeente vervolgde; Hij wierp hem ter aarde; Hij richtte hem op; Hij vervulde hem met Zijn Geest; Hij rukte hem uit, besnoeide hem, plantte hem over, begoot hem. Zo bestraft de Heere een Petrus, die met het uitgetogen zwaard het oor van n van Zijn vervolgers afslaat, omdat hij zonder wettige roeping bloed vergiet, en toch maakt Hij hem tot herder van Zijn gemeente..

Daar is, gij kunt het niet ontkennen, iets edels en koens in die fiere daad, in die onstuimige drift, die voor een ogenblik eigen veiligheid doet vergeten om de hoon over de broeders te wreken. Maar toch, later zou hij het zelf uitspreken, het was een overtreding van Gods heilige wil. Het was een zichzelf recht willen verschaffen en een verlossing willen aanbrengen op een tijd en langs een weg, door God zelf nog niet gewild, hem niet aangewezen en gewis ook niet aldus afgebakend en bepaald. Wel leert ook dit voorval ons, dat Mozes, met de bijzondere omstandigheden van zijn jeugd bekend geworden, waarschijnlijk reeds nu iets in zich begon te voelen van een toekomstige roeping, om de redder van zijn verdrukt volk te worden. De strafoefening van de Egyptenaar moest daarvan een eerste teken en bewijs voor het volk zijn. Aldus vat ook Stephanus die doodslag op. (Acts 7:25).

Niet dat Mozes de kinderen van Israël wilde helpen en verlossen, was zonde, maar dat hij het eigenmachtig wilde. Zo het nu geschied was, was het een werk van Mozes geweest en het moest een werk van God zijn. Van alles moet God altijd de eer hebben, omdat Hij is de Alfa en de Omega.. 13. De volgende dag ging hij weer uit, en ziet, twee Hebreeuwse mannen twisten; 1) en hij zei tot de onrechtvaardige, tot degene, die duidelijk onrecht had: Waarom slaat gij uw naaste?

1) Mozes ziet hier nu niet een Egyptische en een Israëlitische, maar twee Israëlieten twisten. Is het niet in de weg van de leiding van God, opdat Mozes zal zien, dat, indien dat volk wordt uitgeleid, het niet zal geschieden, omdat het dit verdient, maar om het verbond van God dat onverbrekelijk is? Mozes ziet hier, dat, als hij de leidsman en bevrijder van dat volk zal zijn, hij te doen zal hebben met een even zondig geslacht..

Voordat Mozes in de woestijn gevormd wordt, moet hij ook leren kennen, wat Israël is, opdat hij later niet teleurgesteld is, als hij opmerkt, dat er ook onder Abrahams nakomelingen veel zonden zijn. Hier kon hij niet als de vorige dag partij nemen; beiden zijn zijn volksgenoten; hier tracht hij vrede te stichten..

Vers 14

14. Hij dan zei: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gezet? Wat gaan u onze handelingen aan? Zegt gij dit, om mij te doden, gelijk gij gisteren de Egyptenaar gedood hebt? 1) Toen vreesde Mozes en zei: Voorwaar deze zaak is bekend geworden! 2) Het kan niet anders, of dit is verhaald door hem, die ik bevrijd heb. Hij meende, dat zijn broeders zouden verstaan, dat God door zijn hand hun verlossing geven zou, maar zij hebben het niet verstaan. (Acts 7:25). In plaats van hem dankbaar te zijn, verachtte men hem en verweet hem zijndaad.

1) Hij had Mozes, wegens zodanig bewijs van zijn vroomheid, niet anders dan als een engel van God moeten omhelzen, maar de weldaad in een misdaad omkerende, verwijt hij hem niet slechts op hatelijke wijze, wat billijk was geprezen te worden, maar beschimpt hem ook..

Kon hij wel reeds als leider van zo weerbarstig en onhandelbaar volk optreden? Had hij niet de maat van eigen krachten overschat? De uitvoerbaarheid van de hoge taak niet gelijk geacht met zijn vurig verlangen om die te aanvaarden en te volbrengen? Was het niet alles in eigen kracht! Dit bleek weldra door die spoedige inzinking, die op zo vermetele verheffing volgde. "Toen vreesde Mozes en zei: Voorwaar deze zaak is bekend geworden." En zo was het. Zijn roekeloos ingrijpen in de gang van de dingen kon de zaak verergeren en over hem zelf schande en dood brengen. Och, de mensen maken gewoonlijk door eigen kracht en eigenwillige inmenging de zaken eerder erger dan beter en bezorgen daarnaast zichzelf en anderen veel verdriet. "Als nu Farao deze zaak hoorde, zo zocht hij Mozes te doden; doch Mozes vluchtte voor Farao's aangezicht en woonde in het land Midian en hij zat bij een waterput." Zij, die leiden zullen, moeten zelf eerst geleid en tot die grote taak eerst door God geoefend worden..

2)"Vreesde Mozes." De man, die zo-even nog zo hoog stond, is nu gelijk een teder riet. De oorzaak is niet ver te zoeken. Wel was er bij Mozes geloof, maar dit geloof was nog niet bevestigd en waar nu de uitkomst geheel anders is dan hij verwacht heeft, nu dreigt het geloof te bezwijken. Aan het hof van Farao had hij een wetenschappelijke opleiding genoten. God zou hem nu in de woestijn leiden, opdat Hij aldaar zijn geestelijke opleiding zou ontvangen. Het was Gods tijd nog niet. Israël was nog niet rijp voor de verlossing en de zonde van de Kananieten was nog niet volkomen..

Vers 14

14. Hij dan zei: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gezet? Wat gaan u onze handelingen aan? Zegt gij dit, om mij te doden, gelijk gij gisteren de Egyptenaar gedood hebt? 1) Toen vreesde Mozes en zei: Voorwaar deze zaak is bekend geworden! 2) Het kan niet anders, of dit is verhaald door hem, die ik bevrijd heb. Hij meende, dat zijn broeders zouden verstaan, dat God door zijn hand hun verlossing geven zou, maar zij hebben het niet verstaan. (Acts 7:25). In plaats van hem dankbaar te zijn, verachtte men hem en verweet hem zijndaad.

1) Hij had Mozes, wegens zodanig bewijs van zijn vroomheid, niet anders dan als een engel van God moeten omhelzen, maar de weldaad in een misdaad omkerende, verwijt hij hem niet slechts op hatelijke wijze, wat billijk was geprezen te worden, maar beschimpt hem ook..

Kon hij wel reeds als leider van zo weerbarstig en onhandelbaar volk optreden? Had hij niet de maat van eigen krachten overschat? De uitvoerbaarheid van de hoge taak niet gelijk geacht met zijn vurig verlangen om die te aanvaarden en te volbrengen? Was het niet alles in eigen kracht! Dit bleek weldra door die spoedige inzinking, die op zo vermetele verheffing volgde. "Toen vreesde Mozes en zei: Voorwaar deze zaak is bekend geworden." En zo was het. Zijn roekeloos ingrijpen in de gang van de dingen kon de zaak verergeren en over hem zelf schande en dood brengen. Och, de mensen maken gewoonlijk door eigen kracht en eigenwillige inmenging de zaken eerder erger dan beter en bezorgen daarnaast zichzelf en anderen veel verdriet. "Als nu Farao deze zaak hoorde, zo zocht hij Mozes te doden; doch Mozes vluchtte voor Farao's aangezicht en woonde in het land Midian en hij zat bij een waterput." Zij, die leiden zullen, moeten zelf eerst geleid en tot die grote taak eerst door God geoefend worden..

2)"Vreesde Mozes." De man, die zo-even nog zo hoog stond, is nu gelijk een teder riet. De oorzaak is niet ver te zoeken. Wel was er bij Mozes geloof, maar dit geloof was nog niet bevestigd en waar nu de uitkomst geheel anders is dan hij verwacht heeft, nu dreigt het geloof te bezwijken. Aan het hof van Farao had hij een wetenschappelijke opleiding genoten. God zou hem nu in de woestijn leiden, opdat Hij aldaar zijn geestelijke opleiding zou ontvangen. Het was Gods tijd nog niet. Israël was nog niet rijp voor de verlossing en de zonde van de Kananieten was nog niet volkomen..

Vers 15

15. Als nu Farao deze zaak, die spoedig alom besproken werd, hoorde, en beter dan de kinderen van Israël verstond, wat dit betekende, zo zocht hij Mozes te doden; doch Mozes, bevreesd geworden, vluchtte voor Farao's aangezicht, 1) volgens de besturing van die God, die ook de zonden van de mensen tot volvoering van Zijn oogmerken gebruikt, en Mozes woonde in het land Midian; 2)hij vluchtte naar het schiereiland in het zuiden, met het doel, om daar een verblijfplaats te zoeken, en hij zat bij een waterput; 3) (Genesis 24:11).

1) Mozes loopt de jaren van zijn jeugd en pubertijd door, en wordt man. Nu, meent hij, is de tijd gekomen, om te doen, wat hij reeds lang bij zichzelf heeft voorgenomen, en waartoe hij de roeping, zowel als de aandrang in zich voelt. De nederlaag van de Egyptenaar, die zich aan de Hebreeër vergrijpt, moet, in het kleine, voor het volk een spiegel zijn van hetgeen Mozes de wil heeft in het grote voor zijn volk te doen; moet voor Israël het teken zijn, om op te staan, en de ketens, waarmee het gebonden is, tegen het hoofd van zijn dwingelanden, van zijn beulen, te verbrijzelen. Tevergeefs! Mozes mocht menen, dat het zijn tijd is; Gods tijd is het nog niet. Mozes, de jeugdige, vurige geestdrijver, de opgewonden zeloot, de sterke en zich sterk voelende man, maar die juist daarom op zijn sterkte bouwt, en-het gebeurde bewijst het- vlees tot zijn arm stelt, is het geschikte werktuig nog niet voor God, die Zijn kracht in zwakheid volbrengt, opdat niet ons, maar Hem alleen de ere zij. In plaats van de Verlosser van zijn volk te zijn, wordt Mozes gedwongen zelf om zijns levens wil te vluchten.

Niet het zwaard, maar de staf van God zou in de hand van Mozes zijn. Zeker was dit een geheel andere weg, dan die, welke Mozes zich had voorgesteld en dan ieder mens zou hebben ingeslagen; doch Gods wegen zijn ook niet onze wegen; ging het met de Heere Jezus niet ook geheel anders, dan het menselijker wijze scheen te moeten gaan? Toen de Hosanna's de lucht vervulden, scheen het de juiste tijd te zijn, om Hem koning te maken, zo Hij ooit koning wilde worden, doch juist moest nu het tarwegraan sterven, en eerst daarna zou het weer uit de aarde oprijzen en vele vruchten dragen. En gelijk nu Mozes veertig jaar van het toneel van de aanstaande kampstrijd en van de verlossing verwijderd werd, zo verwijderde zich Christus na de eeuwige verlossing volbracht te hebben, en na veertig dagen op aarde vertoefd te hebben, van de aarde, om weer te komen, en ook de aarde te zegenen met vrede..

2) De Midianieten, door Ketra van Abraham afstammend (Genesis 25:2,Genesis 25:4), hadden hun woonplaatsen aan de oostzijde van de Elamitische golf, van waar zij zich noordwaarts tot in de velden van Moab uitbreidden (Genesis 36:35), en karavanenhandel door Kanan naar Egypte dreven (Genesis 37:28,Genesis 37:36). Een nomadiserende tak van deze moet toch over deze golf zijn getrokken, en zich aan het zuideinde van het schiereiland van Sinaï hebben gevestigd. Dit laatste breidt zich tussen de beide golven van de Rode Zee, de Elanitische in het oosten en die van Suez in het westen in de vorm van een driehoek, die een oppervlakte van 5 tot 600 vierkante mijl omvat, en ten zuiden eindigt in de Ras (het voorgebergte) Mohammed. Niet ver van hier vindt men aan de Elanitische golf een baai, Scherm geheten, met verscheidene diepe bronnen, die ogenschijnlijk een werk uit oude tijden zijn; ook berichten ons oude geografen van een zeer vruchtbaar palmenbos, dat zich daar bevond, dat in hoge eer was en door een priesterfamilie bewoond werd. Deze landstreek schijnt het hier bedoelde land Midian te zijn..

3) Dat van hem gezegd wordt, gezeten te hebben bij de put, leg ik uit, dat hij daar wegens vermoeidheid, terwijl de zon zich ten onder neigde, heeft gerust, opdat hij omtrent de avond naar een verblijfplaats zou kunnen onderzoek doen bij de inwoners, welke hij hoopte, dat komen zouden, om water te scheppen..

De putten waren in het oosten een middelpunt van het verkeer..

Vers 15

15. Als nu Farao deze zaak, die spoedig alom besproken werd, hoorde, en beter dan de kinderen van Israël verstond, wat dit betekende, zo zocht hij Mozes te doden; doch Mozes, bevreesd geworden, vluchtte voor Farao's aangezicht, 1) volgens de besturing van die God, die ook de zonden van de mensen tot volvoering van Zijn oogmerken gebruikt, en Mozes woonde in het land Midian; 2)hij vluchtte naar het schiereiland in het zuiden, met het doel, om daar een verblijfplaats te zoeken, en hij zat bij een waterput; 3) (Genesis 24:11).

1) Mozes loopt de jaren van zijn jeugd en pubertijd door, en wordt man. Nu, meent hij, is de tijd gekomen, om te doen, wat hij reeds lang bij zichzelf heeft voorgenomen, en waartoe hij de roeping, zowel als de aandrang in zich voelt. De nederlaag van de Egyptenaar, die zich aan de Hebreeër vergrijpt, moet, in het kleine, voor het volk een spiegel zijn van hetgeen Mozes de wil heeft in het grote voor zijn volk te doen; moet voor Israël het teken zijn, om op te staan, en de ketens, waarmee het gebonden is, tegen het hoofd van zijn dwingelanden, van zijn beulen, te verbrijzelen. Tevergeefs! Mozes mocht menen, dat het zijn tijd is; Gods tijd is het nog niet. Mozes, de jeugdige, vurige geestdrijver, de opgewonden zeloot, de sterke en zich sterk voelende man, maar die juist daarom op zijn sterkte bouwt, en-het gebeurde bewijst het- vlees tot zijn arm stelt, is het geschikte werktuig nog niet voor God, die Zijn kracht in zwakheid volbrengt, opdat niet ons, maar Hem alleen de ere zij. In plaats van de Verlosser van zijn volk te zijn, wordt Mozes gedwongen zelf om zijns levens wil te vluchten.

Niet het zwaard, maar de staf van God zou in de hand van Mozes zijn. Zeker was dit een geheel andere weg, dan die, welke Mozes zich had voorgesteld en dan ieder mens zou hebben ingeslagen; doch Gods wegen zijn ook niet onze wegen; ging het met de Heere Jezus niet ook geheel anders, dan het menselijker wijze scheen te moeten gaan? Toen de Hosanna's de lucht vervulden, scheen het de juiste tijd te zijn, om Hem koning te maken, zo Hij ooit koning wilde worden, doch juist moest nu het tarwegraan sterven, en eerst daarna zou het weer uit de aarde oprijzen en vele vruchten dragen. En gelijk nu Mozes veertig jaar van het toneel van de aanstaande kampstrijd en van de verlossing verwijderd werd, zo verwijderde zich Christus na de eeuwige verlossing volbracht te hebben, en na veertig dagen op aarde vertoefd te hebben, van de aarde, om weer te komen, en ook de aarde te zegenen met vrede..

2) De Midianieten, door Ketra van Abraham afstammend (Genesis 25:2,Genesis 25:4), hadden hun woonplaatsen aan de oostzijde van de Elamitische golf, van waar zij zich noordwaarts tot in de velden van Moab uitbreidden (Genesis 36:35), en karavanenhandel door Kanan naar Egypte dreven (Genesis 37:28,Genesis 37:36). Een nomadiserende tak van deze moet toch over deze golf zijn getrokken, en zich aan het zuideinde van het schiereiland van Sinaï hebben gevestigd. Dit laatste breidt zich tussen de beide golven van de Rode Zee, de Elanitische in het oosten en die van Suez in het westen in de vorm van een driehoek, die een oppervlakte van 5 tot 600 vierkante mijl omvat, en ten zuiden eindigt in de Ras (het voorgebergte) Mohammed. Niet ver van hier vindt men aan de Elanitische golf een baai, Scherm geheten, met verscheidene diepe bronnen, die ogenschijnlijk een werk uit oude tijden zijn; ook berichten ons oude geografen van een zeer vruchtbaar palmenbos, dat zich daar bevond, dat in hoge eer was en door een priesterfamilie bewoond werd. Deze landstreek schijnt het hier bedoelde land Midian te zijn..

3) Dat van hem gezegd wordt, gezeten te hebben bij de put, leg ik uit, dat hij daar wegens vermoeidheid, terwijl de zon zich ten onder neigde, heeft gerust, opdat hij omtrent de avond naar een verblijfplaats zou kunnen onderzoek doen bij de inwoners, welke hij hoopte, dat komen zouden, om water te scheppen..

De putten waren in het oosten een middelpunt van het verkeer..

Vers 16

16. En de priester in Midian, 1) had zeven dochters, die kwamen, met hun kuddes, om te putten, 2) en vulden de drinkbakken, om de kuddes van hun vader te drenken. (Genesis 29:9,Genesis 29:10).

1) Deze priester draagt ogenschijnlijk meerdere namen. Die van Jethro of Jeter, Reguël of Rehuël en Hobab zijn de meest bekende. Hoogwaarschijnlijk is echter Reguël niet de naam van Mozes' schoonvader, maar die van de vader van zijn schoonvader. Anderen zijn van mening, dat Reguël of Rehuël een erenaam is geweest, en weer zijn er anderen, die de naam Jethro houden voor een titel of voor een naam, welke de plaats aanduidt, die Reguël onder zijn volk innam. Wij verenigen ons met deze mening, die Reguël aanneemt als de grootvader van Zippora. Deze priester was een van de herdersvorsten, evenals er meer in de Heilige Schrift voorkomen, zoals Melchizedek e.a..

2) Deze ontmoeting zouden natuurlijke mensen aan een gelukkige toeval toeschrijven, waarin echter God ons een levend beeld van Zijn Voorzienigheid voor ogen stelt, alsof Hij als met uitgebreide handen, uit de hemel de schreden van zijn knecht bestuurt. Dagelijks richtten de meisjes hun schreden naar de put, en Mozes, om nachtverblijf te zoeken, hield bij het water halt, waarbij het waarschijnlijk was, dat er tegen de avond in een dorre landstreek als deze was, een samenkomst van inwoners zou zijn. Dat hij echter op de tijd kwam, om de meisjes hulp te kunnen verlenen, en Jethro hem vriendelijk nodigt, is niet toevallig, maar God was voor Zijn dwalende knecht steeds tot een gids op de reis, opdat Hij hem niet alleen een langdurig verblijf, maar ook een dragelijke woning tot het einde van zijn ballingschap toe, bereidde. En ofschoon het herderlijk ambt verachtelijk was, zo was toch de aanzienlijke verzwagering hem tot niet geringe troost..

Vers 16

16. En de priester in Midian, 1) had zeven dochters, die kwamen, met hun kuddes, om te putten, 2) en vulden de drinkbakken, om de kuddes van hun vader te drenken. (Genesis 29:9,Genesis 29:10).

1) Deze priester draagt ogenschijnlijk meerdere namen. Die van Jethro of Jeter, Reguël of Rehuël en Hobab zijn de meest bekende. Hoogwaarschijnlijk is echter Reguël niet de naam van Mozes' schoonvader, maar die van de vader van zijn schoonvader. Anderen zijn van mening, dat Reguël of Rehuël een erenaam is geweest, en weer zijn er anderen, die de naam Jethro houden voor een titel of voor een naam, welke de plaats aanduidt, die Reguël onder zijn volk innam. Wij verenigen ons met deze mening, die Reguël aanneemt als de grootvader van Zippora. Deze priester was een van de herdersvorsten, evenals er meer in de Heilige Schrift voorkomen, zoals Melchizedek e.a..

2) Deze ontmoeting zouden natuurlijke mensen aan een gelukkige toeval toeschrijven, waarin echter God ons een levend beeld van Zijn Voorzienigheid voor ogen stelt, alsof Hij als met uitgebreide handen, uit de hemel de schreden van zijn knecht bestuurt. Dagelijks richtten de meisjes hun schreden naar de put, en Mozes, om nachtverblijf te zoeken, hield bij het water halt, waarbij het waarschijnlijk was, dat er tegen de avond in een dorre landstreek als deze was, een samenkomst van inwoners zou zijn. Dat hij echter op de tijd kwam, om de meisjes hulp te kunnen verlenen, en Jethro hem vriendelijk nodigt, is niet toevallig, maar God was voor Zijn dwalende knecht steeds tot een gids op de reis, opdat Hij hem niet alleen een langdurig verblijf, maar ook een dragelijke woning tot het einde van zijn ballingschap toe, bereidde. En ofschoon het herderlijk ambt verachtelijk was, zo was toch de aanzienlijke verzwagering hem tot niet geringe troost..

Vers 17

17. Toen kwamen, bijna tegelijkertijd met hen, ook de herders uit die omstreken, en zij dreven hen vandaar, gelijk dit gewoonlijk geschiedde (Exodus 2:18); doch Mozes stond op, en hij, die geen onrecht kon dulden, snelde weer het verdrukte ter hulp, en verloste ze, 1) en drenkte hun kuddes.2)

1) Hij, die niet kon aanzien, dat de een Israëliet de anderen onrecht aandeed, kon ook niet dulden, dat hier de zwakke vrouwen onbeschermd bleven tegen de moedwil van de herders..

2) Mozes helpt niet gedeeltelijk, maar volkomen. Hij verlost niet alleen, maar helpt ze ook in het drenken van de kuddes. Ongetwijfeld heeft zijn persoonlijkheid een overwegende indruk gemaakt op de herders, en zagen zij in hem de man van aanzien en gezag. In die dagen, waar het recht van de sterkste in het bijzonder gold, had ook het gezag een grote invloed. Bovendien is ook hier de hand van God op te merken, die de herders weerhield hun handen aan hem, de vreemdeling te slaan..

Vers 17

17. Toen kwamen, bijna tegelijkertijd met hen, ook de herders uit die omstreken, en zij dreven hen vandaar, gelijk dit gewoonlijk geschiedde (Exodus 2:18); doch Mozes stond op, en hij, die geen onrecht kon dulden, snelde weer het verdrukte ter hulp, en verloste ze, 1) en drenkte hun kuddes.2)

1) Hij, die niet kon aanzien, dat de een Israëliet de anderen onrecht aandeed, kon ook niet dulden, dat hier de zwakke vrouwen onbeschermd bleven tegen de moedwil van de herders..

2) Mozes helpt niet gedeeltelijk, maar volkomen. Hij verlost niet alleen, maar helpt ze ook in het drenken van de kuddes. Ongetwijfeld heeft zijn persoonlijkheid een overwegende indruk gemaakt op de herders, en zagen zij in hem de man van aanzien en gezag. In die dagen, waar het recht van de sterkste in het bijzonder gold, had ook het gezag een grote invloed. Bovendien is ook hier de hand van God op te merken, die de herders weerhield hun handen aan hem, de vreemdeling te slaan..

Vers 18

18. En toen zij thuis tot hun vader Rehuël (vriend van God) kwamen, zo sprak hij: Waarom zijt gij heden zo haastig teruggekomen?

Ik oordeel niet, dat het de dochters van Rehuël tot ondeugd moet aangerekend worden, dat zij Mozes geen verblijf aanboden, daar de meisjes zedigheid past, en het al te stoutmoedig zou geweest zijn, indien zij buiten weten van de vader een vreemdeling en onbekend persoon in huis hadden gehaald. Maar God legt in het gemoed van de vader een gevoel van dankbaarheid, zodat hij beveelt hem te halen. Zo vindt Mozes, van de put weggehaald, het huis, waarin hij zo wel geschikt zal wonen, als ook van zijn arbeid leven, en volgens het recht van bloedverwantschap menslievend zal worden behandeld..

Vers 18

18. En toen zij thuis tot hun vader Rehuël (vriend van God) kwamen, zo sprak hij: Waarom zijt gij heden zo haastig teruggekomen?

Ik oordeel niet, dat het de dochters van Rehuël tot ondeugd moet aangerekend worden, dat zij Mozes geen verblijf aanboden, daar de meisjes zedigheid past, en het al te stoutmoedig zou geweest zijn, indien zij buiten weten van de vader een vreemdeling en onbekend persoon in huis hadden gehaald. Maar God legt in het gemoed van de vader een gevoel van dankbaarheid, zodat hij beveelt hem te halen. Zo vindt Mozes, van de put weggehaald, het huis, waarin hij zo wel geschikt zal wonen, als ook van zijn arbeid leven, en volgens het recht van bloedverwantschap menslievend zal worden behandeld..

Vers 19

19. Toen zeiden zij: Een Egyptisch man, die wij bij de put aantroffen, heeft ons verlost uit de hand van de herders, die ons anders altijd met geweld v rkomen; en hij heeft ook overvloedig voor ons geput en de kudde gedrenkt.

Vers 19

19. Toen zeiden zij: Een Egyptisch man, die wij bij de put aantroffen, heeft ons verlost uit de hand van de herders, die ons anders altijd met geweld v rkomen; en hij heeft ook overvloedig voor ons geput en de kudde gedrenkt.

Vers 20

20. En hij zei tot zijn dochters: Waar is hij toch? waarom liet gij de man nu gaan, terwijl hij toch zeker van de reis vermoeid was? Roept hem, opdat hij brood eet. En hij zond hen heen en liet de vreemdeling uitnodigen (Hebrews 13:2). Nadat hij hem gevoed en gedrenkt en zijn omstandigheden vernomen had, bood hij hem, omdat hij een opperhoofd van zijn volk was, aan om in zijn huis te blijven.

Vers 20

20. En hij zei tot zijn dochters: Waar is hij toch? waarom liet gij de man nu gaan, terwijl hij toch zeker van de reis vermoeid was? Roept hem, opdat hij brood eet. En hij zond hen heen en liet de vreemdeling uitnodigen (Hebrews 13:2). Nadat hij hem gevoed en gedrenkt en zijn omstandigheden vernomen had, bood hij hem, omdat hij een opperhoofd van zijn volk was, aan om in zijn huis te blijven.

Vers 21

21. En Mozes stemde erin toe bij de man te wonen; 1) en hij gaf Mozes, na verloop van enige tijd, toen hij hem beter had leren kennen, zijn dochter Zippora 2) (kleine vogel) tot vrouw.

1) Daar toeft hij nog veertig volle jaren; veertig jaren van lijdzaamheid, van geduld, van oefening in het geloof en in de gehoorzaamheid van het geloof; veertig jaren van afzondering in de eenzaamheid, die kweekschool van grote gedachten, gevoelens en daden, die grond, waarop grote geesten in de gemeenschap met God opwassen, hoog boven alle kinderen van de mensen, evenals de eenzame ceders op de steile Libanon. Veertig jaren, beantwoordende aan de veertig dagen, door Elia in dezelfde woestijn, aan de veertig dagen, door de Zoon des mensen in de woestijn Quarantania doorgebracht! In dit veertigtal jaren rijpt de schone, veel belovende bloesem van Mozes' edele geest tot een liefelijke, milde vrucht. Een Jethro's herder groeit onder de kuddes van Midian evenzo tot een herder van volken op, als later David onder de schapen en lammeren van zijn vader.

2) Daar God voor Mozes veertig jaar van afzondering en stille voorbereiding bestemd had, kwam het ook, door Zijn voorzienige beschikking, in het hart van Rehuël op, om een van zijn dochters aan Mozes tot vrouw te geven. Zonder dit huwelijk zou hem deze langdurige vreemdelingschap ondraaglijk zijn geweest. Doch nu werd hij man en vader, en kon hij de tijd, die God voor zijn ballingschap bepaald had, rustig afwachten. Zo komt God de mens tegemoet, opdat hij het uithouden kan met te wachten; doch uithouden en wachten moet hij..

Wellicht dat hem daarom Zippora tot vrouw werd gegeven, opdat dit een onderpand zou zijn voor een altijd durend verblijf in dat huis. Welk een verschil voor Mozes! Het hof van Egypte en de herderswoning te Midian! God leidt echter dikwijls eerst in de diepte, opdat, wanneer Hij daarna tot de hoogte brengt, die weldaad des te meer zal worden gewaardeerd..

Vers 21

21. En Mozes stemde erin toe bij de man te wonen; 1) en hij gaf Mozes, na verloop van enige tijd, toen hij hem beter had leren kennen, zijn dochter Zippora 2) (kleine vogel) tot vrouw.

1) Daar toeft hij nog veertig volle jaren; veertig jaren van lijdzaamheid, van geduld, van oefening in het geloof en in de gehoorzaamheid van het geloof; veertig jaren van afzondering in de eenzaamheid, die kweekschool van grote gedachten, gevoelens en daden, die grond, waarop grote geesten in de gemeenschap met God opwassen, hoog boven alle kinderen van de mensen, evenals de eenzame ceders op de steile Libanon. Veertig jaren, beantwoordende aan de veertig dagen, door Elia in dezelfde woestijn, aan de veertig dagen, door de Zoon des mensen in de woestijn Quarantania doorgebracht! In dit veertigtal jaren rijpt de schone, veel belovende bloesem van Mozes' edele geest tot een liefelijke, milde vrucht. Een Jethro's herder groeit onder de kuddes van Midian evenzo tot een herder van volken op, als later David onder de schapen en lammeren van zijn vader.

2) Daar God voor Mozes veertig jaar van afzondering en stille voorbereiding bestemd had, kwam het ook, door Zijn voorzienige beschikking, in het hart van Rehuël op, om een van zijn dochters aan Mozes tot vrouw te geven. Zonder dit huwelijk zou hem deze langdurige vreemdelingschap ondraaglijk zijn geweest. Doch nu werd hij man en vader, en kon hij de tijd, die God voor zijn ballingschap bepaald had, rustig afwachten. Zo komt God de mens tegemoet, opdat hij het uithouden kan met te wachten; doch uithouden en wachten moet hij..

Wellicht dat hem daarom Zippora tot vrouw werd gegeven, opdat dit een onderpand zou zijn voor een altijd durend verblijf in dat huis. Welk een verschil voor Mozes! Het hof van Egypte en de herderswoning te Midian! God leidt echter dikwijls eerst in de diepte, opdat, wanneer Hij daarna tot de hoogte brengt, die weldaad des te meer zal worden gewaardeerd..

Vers 22

22. Die baarde, niet aanstonds, maar eerst in de latere tijd van haar huwelijk (hoofdstuk. 4:20,25; 18:3) een zoon, en hij noemde hem Gersom1) (vreemdeling, balling), want hij zei: Ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land! En zij baarde wederom een zoon, die noemde hij Eliëzer, (hulp van God) en zei: De God van mijn vader is mijn Helper, en Hij heeft mij van de hand van Farao gered. 2)

1) Gersom betekent eigenlijk "verbanning". Mozes blijft bij deze betekenis niet staan, maar zijn volgende rede zinspeelt op het woord in de zin van Ger-Scham, dat is: "een vreemdeling daar." Dergelijke uitdrukkingen van gevoel, die zich aan een naam verbinden, maar boven zijn eerste betekenis gaan en op een bijna gelijkluidend woord spelen, vinden wij dikwijls; bijv.in Genesis 29:32

Deze woonplaats nu van Mozes, Midian was door de Voorzienigheid geschikt: 1. Om hem voor het tegenwoordige als tot een vrijstad te dienen tegen de bloedwreker. God zal voor Zijn volk, ten dage van hun benauwdheid, schuilplaats vinden, ja, Hij zelf zal voor hen een verberging zijn, en zal hen beveiligen, hetzij hier beneden of in de hemel. 2. Ook was zulks geschikt, om hem tot grote diensten, die hij stond te verrichten, te bereiden en bekwaam te maken..

Hoewel ons te weinig van Mozes huwelijk en huiselijk leven wordt bericht, om daar een geheel stelsel van vermoedens op te bouwen, maakte dit weinige toch de algemene indruk, dat Mozes in zijn echtelijk leven niet gelukkig was. Hoe hij zelf over de toestand van dat tijdperk in zijn leven dacht, kunnen wij vrij juist opmaken uit de naamgeving van zijn eerstgeboren zoon. De betekenis van die naam geeft nog al de stemming van het hart aan, die op dat ogenblik vaders deel was. Bij Abraham was het heilige blijdschap en de naam Izaak verkondigt het u; bij Jakob schenkt de naamgeving van ieder kind als een blik in het hart of van de moeder of van de vader. Hier bij Mozes wijst de naamgeving op een gevoel van eenzaamheid en verlatenheid, dat hij niet beter wist weer te geven, dan door aan zijn eerste kind de naam van Gersom te geven..

2) Deze aanhaling uit Exodus 18:4 heeft, op het voorbeeld van enige handschriften van de oude Griekse vertaling (Septuaginta), de Latijnse vertaling (Vulgata) aan de grondtekst toegevoegd. Het verblijf in Midian was voor Mozes een verbanning, en een school van diepe vernedering. Reeds de sterke tegenstelling van het leven aan het hof en dat in de woestijn, maakt het begrijpelijk. Bovendien schijnt Zippora (Exodus 4:24) een hartstochtelijk, heerszuchtig karakter gehad te hebben. Dat de gehechtheid aan zijn volk onder die omstandigheden en de hoop op verlossing daarvan niet te versterven was, bewijzen de namen, die hij aan zijn kinderen geeft; daaruit klinkt een zekere weemoed en een stil verlangen..

II. Exodus 2:23-Exodus 2:25. Terwijl de beproevingstijd van Mozes in Midian ten einde snelt, wordt ook Israël in Egypte voor de nabij zijnde verlossing rijper, daar het bij de dood van de koning, van diens opvolger een betere toestand verwacht, maar, in die verwachting teleurgesteld, zich met zuchten en tranen tot de God van zijn vaderen wendt.

Vers 22

22. Die baarde, niet aanstonds, maar eerst in de latere tijd van haar huwelijk (hoofdstuk. 4:20,25; 18:3) een zoon, en hij noemde hem Gersom1) (vreemdeling, balling), want hij zei: Ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land! En zij baarde wederom een zoon, die noemde hij Eliëzer, (hulp van God) en zei: De God van mijn vader is mijn Helper, en Hij heeft mij van de hand van Farao gered. 2)

1) Gersom betekent eigenlijk "verbanning". Mozes blijft bij deze betekenis niet staan, maar zijn volgende rede zinspeelt op het woord in de zin van Ger-Scham, dat is: "een vreemdeling daar." Dergelijke uitdrukkingen van gevoel, die zich aan een naam verbinden, maar boven zijn eerste betekenis gaan en op een bijna gelijkluidend woord spelen, vinden wij dikwijls; bijv.in Genesis 29:32

Deze woonplaats nu van Mozes, Midian was door de Voorzienigheid geschikt: 1. Om hem voor het tegenwoordige als tot een vrijstad te dienen tegen de bloedwreker. God zal voor Zijn volk, ten dage van hun benauwdheid, schuilplaats vinden, ja, Hij zelf zal voor hen een verberging zijn, en zal hen beveiligen, hetzij hier beneden of in de hemel. 2. Ook was zulks geschikt, om hem tot grote diensten, die hij stond te verrichten, te bereiden en bekwaam te maken..

Hoewel ons te weinig van Mozes huwelijk en huiselijk leven wordt bericht, om daar een geheel stelsel van vermoedens op te bouwen, maakte dit weinige toch de algemene indruk, dat Mozes in zijn echtelijk leven niet gelukkig was. Hoe hij zelf over de toestand van dat tijdperk in zijn leven dacht, kunnen wij vrij juist opmaken uit de naamgeving van zijn eerstgeboren zoon. De betekenis van die naam geeft nog al de stemming van het hart aan, die op dat ogenblik vaders deel was. Bij Abraham was het heilige blijdschap en de naam Izaak verkondigt het u; bij Jakob schenkt de naamgeving van ieder kind als een blik in het hart of van de moeder of van de vader. Hier bij Mozes wijst de naamgeving op een gevoel van eenzaamheid en verlatenheid, dat hij niet beter wist weer te geven, dan door aan zijn eerste kind de naam van Gersom te geven..

2) Deze aanhaling uit Exodus 18:4 heeft, op het voorbeeld van enige handschriften van de oude Griekse vertaling (Septuaginta), de Latijnse vertaling (Vulgata) aan de grondtekst toegevoegd. Het verblijf in Midian was voor Mozes een verbanning, en een school van diepe vernedering. Reeds de sterke tegenstelling van het leven aan het hof en dat in de woestijn, maakt het begrijpelijk. Bovendien schijnt Zippora (Exodus 4:24) een hartstochtelijk, heerszuchtig karakter gehad te hebben. Dat de gehechtheid aan zijn volk onder die omstandigheden en de hoop op verlossing daarvan niet te versterven was, bewijzen de namen, die hij aan zijn kinderen geeft; daaruit klinkt een zekere weemoed en een stil verlangen..

II. Exodus 2:23-Exodus 2:25. Terwijl de beproevingstijd van Mozes in Midian ten einde snelt, wordt ook Israël in Egypte voor de nabij zijnde verlossing rijper, daar het bij de dood van de koning, van diens opvolger een betere toestand verwacht, maar, in die verwachting teleurgesteld, zich met zuchten en tranen tot de God van zijn vaderen wendt.

Vers 23

23. En het geschiedde na veel van deze dagen, bijna veertig jaar na het beproeven van Mozes om Israël te redden, als de koning van Egypte gestorven was, 1) die toen Mozes naar het leven stond, (Exodus 2:15) dat de kinderen van Israël zuchten, daar zij onder de opvolger geen verlichting van hun lasten verkregen, en zij schreeuwden tot Hem, die een Wreker van de onderdrukten en een Helper van de ellendigen is, over de dienst, die zij dienen moesten; en hun gekrijt over hun harde dienstbaarheid kwam op tot God. a) 2)

a) Genesis 4:10; Genesis 18:20,Genesis 18:21; Genesis 19:18 Psalms 18:7

1) Van de geboorte van Mozes tot op de tijd, welke hier beschreven wordt, waren ongeveer tachtig jaar voorbijgegaan. Daardoor mag men vermoeden, dat, v r de bevrijding nabij was, er nog n of meer opvolgers tussen in zijn geweest. In die veelvuldige verandering van zaken, terwijl de toestand van het volk of gelijk bleef of slechter werd, perst de uiterste nood niet alleen die ongewone klachten naar buiten, maar drijft ook de wanhoop hen tot gebed, niet, omdat er tevoren geen behoefte om tot God te roepen in hun harten aanwezig was, maar omdat zij al te zeer herwaarts en derwaarts heen zagen, totdat, nadat alle aardse middelen waren afgesneden, zij gedwongen werden zich tot de hemel te wenden, om hulp te vragen. Door welk voorbeeld wij leren, dat, ofschoon de zwaarte van de rampen ons met droefenis en geween vervult, wij niet terstond onze wensen aan God bekend maken, maar onze traagheid meerdere prikkels nodig heeft. Doch Mozes vermeldt, dat het niets wonderlijks is, indien God niet te spoedig opstaat om te helpen, wanneer de kinderen van Israël in hun ellende als gevoelloos liggen. Vervolgens leren wij door dit voorbeeld, opdat God des te spoediger Zijn genade openbare, om terstond tot Hem de toevlucht te nemen..

Daar schijnt een lichtstraal te dagen; de koning van Egypte is gestorven, die zo menige vadervloek, moederkreet en kindermoord op zijn rekening heeft. Schept moed, verdrukten, de tiran heeft het hoofd voor de koning van de verschrikking gebogen. Helaas! de verademing duurt weinig langer, dan de vorstelijke troon is ontledigd! Verandering van heer, maar verzwaring van dienst, verzwaring, des te pijnlijker, omdat men een ogenblik van gewenste verandering droomde, ziedaar dan al wat hun rest! De morgenstond scheen gekomen, maar de nacht daalt nog dieper dan anders; toch heeft Israël eindelijk nog iets anders dan klagen geleerd, het begint met ongekende aandrang te bidden. Waar de laatste toevlucht rondom hen is afgesneden, en geen aards koning gehoor aan hun klachten verleent, daar wendt zich het mat geschreide oog naar de hemel, en vindt hem, weliswaar, met donkere wolken omrand, maar toch ook boven die wolken is nog een ster, Gods verbond met Zijn vrienden gesloten.. Dat juist na het vermelden van de dood van de koning er gesproken wordt van een schreeuwen om hulp, laat de veronderstelling toe, dat de kinderen van Israël gehoopt hadden, dat bij verandering van kroon, ook hun toestand een verandering ten goede zou ondergaan, in welke hoop zij bitterlijk teleurgesteld werden, en nu hun toestand dubbel erg vonden..

2) Met deze woorden geeft Mozes niet alleen te kennen, hoezeer de zwaarte van hun dienst hen gedrukt heeft, die hen bitterlijk deed wenen en jammerlijk kermen; maar het oogmerk is hier eigenlijk te tonen, hoe dat alles opklom tot God; waaruit dan blijkt: 1. Dat zij geen murmureringen tegen God, noch vloeken tegen de Egyptenaren uitgebracht, maar alleen tot God gezucht en geschreid hebben uit de diepte van hun benauwdheid; vervolgens 2. dat zij de handen niet hebben uitgestoken tot het plegen van ongerechtigheid, om zichzelf te redden en te wreken; 3. dat zij van alle menselijke hulp en vertrouwen op valse goden afgezien, en zich door een ware bekering tot God gewend hebben met smeking om hulp en verlossing; 4. dat hun gebed recht ernstig en krachtig is geweest, zodat het als doordrong door de wolken en opklom tot God en tot voor zijn troon..

Eerst zuchtten zij over de ellende, en toen leerde God hen waarlijk zuchten en roepen in de ellende..

Vers 23

23. En het geschiedde na veel van deze dagen, bijna veertig jaar na het beproeven van Mozes om Israël te redden, als de koning van Egypte gestorven was, 1) die toen Mozes naar het leven stond, (Exodus 2:15) dat de kinderen van Israël zuchten, daar zij onder de opvolger geen verlichting van hun lasten verkregen, en zij schreeuwden tot Hem, die een Wreker van de onderdrukten en een Helper van de ellendigen is, over de dienst, die zij dienen moesten; en hun gekrijt over hun harde dienstbaarheid kwam op tot God. a) 2)

a) Genesis 4:10; Genesis 18:20,Genesis 18:21; Genesis 19:18 Psalms 18:7

1) Van de geboorte van Mozes tot op de tijd, welke hier beschreven wordt, waren ongeveer tachtig jaar voorbijgegaan. Daardoor mag men vermoeden, dat, v r de bevrijding nabij was, er nog n of meer opvolgers tussen in zijn geweest. In die veelvuldige verandering van zaken, terwijl de toestand van het volk of gelijk bleef of slechter werd, perst de uiterste nood niet alleen die ongewone klachten naar buiten, maar drijft ook de wanhoop hen tot gebed, niet, omdat er tevoren geen behoefte om tot God te roepen in hun harten aanwezig was, maar omdat zij al te zeer herwaarts en derwaarts heen zagen, totdat, nadat alle aardse middelen waren afgesneden, zij gedwongen werden zich tot de hemel te wenden, om hulp te vragen. Door welk voorbeeld wij leren, dat, ofschoon de zwaarte van de rampen ons met droefenis en geween vervult, wij niet terstond onze wensen aan God bekend maken, maar onze traagheid meerdere prikkels nodig heeft. Doch Mozes vermeldt, dat het niets wonderlijks is, indien God niet te spoedig opstaat om te helpen, wanneer de kinderen van Israël in hun ellende als gevoelloos liggen. Vervolgens leren wij door dit voorbeeld, opdat God des te spoediger Zijn genade openbare, om terstond tot Hem de toevlucht te nemen..

Daar schijnt een lichtstraal te dagen; de koning van Egypte is gestorven, die zo menige vadervloek, moederkreet en kindermoord op zijn rekening heeft. Schept moed, verdrukten, de tiran heeft het hoofd voor de koning van de verschrikking gebogen. Helaas! de verademing duurt weinig langer, dan de vorstelijke troon is ontledigd! Verandering van heer, maar verzwaring van dienst, verzwaring, des te pijnlijker, omdat men een ogenblik van gewenste verandering droomde, ziedaar dan al wat hun rest! De morgenstond scheen gekomen, maar de nacht daalt nog dieper dan anders; toch heeft Israël eindelijk nog iets anders dan klagen geleerd, het begint met ongekende aandrang te bidden. Waar de laatste toevlucht rondom hen is afgesneden, en geen aards koning gehoor aan hun klachten verleent, daar wendt zich het mat geschreide oog naar de hemel, en vindt hem, weliswaar, met donkere wolken omrand, maar toch ook boven die wolken is nog een ster, Gods verbond met Zijn vrienden gesloten.. Dat juist na het vermelden van de dood van de koning er gesproken wordt van een schreeuwen om hulp, laat de veronderstelling toe, dat de kinderen van Israël gehoopt hadden, dat bij verandering van kroon, ook hun toestand een verandering ten goede zou ondergaan, in welke hoop zij bitterlijk teleurgesteld werden, en nu hun toestand dubbel erg vonden..

2) Met deze woorden geeft Mozes niet alleen te kennen, hoezeer de zwaarte van hun dienst hen gedrukt heeft, die hen bitterlijk deed wenen en jammerlijk kermen; maar het oogmerk is hier eigenlijk te tonen, hoe dat alles opklom tot God; waaruit dan blijkt: 1. Dat zij geen murmureringen tegen God, noch vloeken tegen de Egyptenaren uitgebracht, maar alleen tot God gezucht en geschreid hebben uit de diepte van hun benauwdheid; vervolgens 2. dat zij de handen niet hebben uitgestoken tot het plegen van ongerechtigheid, om zichzelf te redden en te wreken; 3. dat zij van alle menselijke hulp en vertrouwen op valse goden afgezien, en zich door een ware bekering tot God gewend hebben met smeking om hulp en verlossing; 4. dat hun gebed recht ernstig en krachtig is geweest, zodat het als doordrong door de wolken en opklom tot God en tot voor zijn troon..

Eerst zuchtten zij over de ellende, en toen leerde God hen waarlijk zuchten en roepen in de ellende..

Vers 24

24. En God hoorde 1) hun gekerm, 2) en God dacht aan zijn a) verbond3) met Abraham, met Izaak, en met Jakob, waarop Israël in zijn klagen zich beriep, terwijl zij het vroeger zo geheel vergeten waren.

a) Genesis 15:14 Psalms 107:19

1) Het gekerm van de verdrukten klinkt hard in de oren van de rechtvaardige God, die alleen de wraak toekomt; voornamelijk het zuchten van Gods geestelijk Israël. Hij weet de lasten, onder welke zij zuchten, en de zegeningen, om welke zij roepen, terwijl de Heilige Geest onder en door deze zuchten hen een waarborg verstrekt van een gunstige verhoring..

"God hoorde." Hiermee wil de Heilige Schrift zeggen, dat God, de Heere, met genegenheid van hart luisterde naar hun gekerm en gekrijt, en daarom zich gereed maakte, om te verlossen..

2) Wat is de God van de Bijbel toch een heerlijk, een aanbiddenswaardig God! De wijsgeer meent zijn God wonderhoog te verheffen, wanneer hij Hem voorstelt als een onveranderlijk Opperwezen, dat eenmaal alles geschapen, en zo volmaakt ingericht heeft, dat Hij nu alles kan laten aflopen naar Zijn eigen wetten, zonder dat het Hem ooit nodig schijnt, weer in te grijpen in het rusteloos rad van de wisselende wereldgeschiedenis. Dat rad wentelt voort om zijn eigen as, en wondt deze, en verplettert geen, en stuwt een ander vooruit. Maar angstkreten, zij baten ons niet; gebeden zijn zuchten, waarmee wij onze eigen boezem verluchten, maar in God niet het minste teweegbrengen; en klachten, zij sterven op de adem van de winden, die haar dagelijks hemelwaarts voeren. Ware dat Godsbegrip waarheid, wat betere raad konden wij aan lijdende toedienen, dan de vrouw van Job aan de neergebogen lijder horen deed: "God te zegenen en-in wanhoop te sterven?" Maar nee, de God van de Schrift, Hij treedt, vergunt ons de uitdrukking, in oneindig menselijker en juist daardoor in oneindig goddelijker licht voor ons oog. Een God die leeft; een God die denkt; een God, die ziet en hoort en zich erbarmt, meer dan een moeder over haar krijtende zuigeling doet. Ziet daar de God van Israël, de God en Vader van onze Heere Jezus Christus..

3) Dit wil niet zeggen, dat God vroeger niet aan dat Verbond had gedacht. Immers daarom was Israël niet vergaan. Maar het betekent, dat God toebereidselen ging maken, om de belofte, van in Kanan als op eigen erfgoed te wonen, in vervulling te brengen, en het volk, dat Israël verdrukt had, te berechten..

Vers 24

24. En God hoorde 1) hun gekerm, 2) en God dacht aan zijn a) verbond3) met Abraham, met Izaak, en met Jakob, waarop Israël in zijn klagen zich beriep, terwijl zij het vroeger zo geheel vergeten waren.

a) Genesis 15:14 Psalms 107:19

1) Het gekerm van de verdrukten klinkt hard in de oren van de rechtvaardige God, die alleen de wraak toekomt; voornamelijk het zuchten van Gods geestelijk Israël. Hij weet de lasten, onder welke zij zuchten, en de zegeningen, om welke zij roepen, terwijl de Heilige Geest onder en door deze zuchten hen een waarborg verstrekt van een gunstige verhoring..

"God hoorde." Hiermee wil de Heilige Schrift zeggen, dat God, de Heere, met genegenheid van hart luisterde naar hun gekerm en gekrijt, en daarom zich gereed maakte, om te verlossen..

2) Wat is de God van de Bijbel toch een heerlijk, een aanbiddenswaardig God! De wijsgeer meent zijn God wonderhoog te verheffen, wanneer hij Hem voorstelt als een onveranderlijk Opperwezen, dat eenmaal alles geschapen, en zo volmaakt ingericht heeft, dat Hij nu alles kan laten aflopen naar Zijn eigen wetten, zonder dat het Hem ooit nodig schijnt, weer in te grijpen in het rusteloos rad van de wisselende wereldgeschiedenis. Dat rad wentelt voort om zijn eigen as, en wondt deze, en verplettert geen, en stuwt een ander vooruit. Maar angstkreten, zij baten ons niet; gebeden zijn zuchten, waarmee wij onze eigen boezem verluchten, maar in God niet het minste teweegbrengen; en klachten, zij sterven op de adem van de winden, die haar dagelijks hemelwaarts voeren. Ware dat Godsbegrip waarheid, wat betere raad konden wij aan lijdende toedienen, dan de vrouw van Job aan de neergebogen lijder horen deed: "God te zegenen en-in wanhoop te sterven?" Maar nee, de God van de Schrift, Hij treedt, vergunt ons de uitdrukking, in oneindig menselijker en juist daardoor in oneindig goddelijker licht voor ons oog. Een God die leeft; een God die denkt; een God, die ziet en hoort en zich erbarmt, meer dan een moeder over haar krijtende zuigeling doet. Ziet daar de God van Israël, de God en Vader van onze Heere Jezus Christus..

3) Dit wil niet zeggen, dat God vroeger niet aan dat Verbond had gedacht. Immers daarom was Israël niet vergaan. Maar het betekent, dat God toebereidselen ging maken, om de belofte, van in Kanan als op eigen erfgoed te wonen, in vervulling te brengen, en het volk, dat Israël verdrukt had, te berechten..

Vers 25

25. En God zag de kinderen van Israël aan, 1) en God kende 2) hen, dat zij Zijn bondgenoten waren, en schikte Zich, om hen te verlossen en hun juk te verbreken.

1) Dat wil zeggen, zag ze aan met een oog van mededogen en ontferming, zag ze aan als het voorwerp voor een bijzondere verlossing. Had het tot hiertoe geschenen, dat Israël als het ware vergeten werd door de Heere, nu zouden Abrahams nakomelingen het ondervinden, dat al zijn lijden wel ter dege bij God, de Heere, bekend was. De uitdrukking, hier gebezigd, is tegenstelling van "iemand de rug toekeren"

2) Verdienen zij het, dat Hij over hen gedachten van vrede zal denken? Ach, nauwelijks zijn nog enkele sporen van Abrahams geloof en Isaak's zachtmoedigheid, en Jakob's moed en Jozefs godsvrucht in hen overgebleven, en, wat de Heere later bij Ezechiël sprak, Hij kon het thans reeds betuigen: "Ik doe het niet om uwentwil, het zij u bekend, schaam u en word schaamrood om uw wegen, gij huis van Israël!".

Soms wordt ons door "God zien en kennen" de weg getekend, die de toorn van God doorloopt, om van uit Zijn heiligheid de ongerechtigheid van de mensen te treffen en te straffen. Soms daarentegen wordt de lijn aangewezen, die van de ellende van de mens tot de Ontferming van God reikt door de Heere zelf is afgebakend. Dat laatste geschiedt in het vijftal uitdrukkingen, die wij hier achtereenvolgens vermeld vinden: het opstijgen van het gekrijt van de ellendigen, het horen van God naar het gekerm, het gedenken aan Zijn verbond, het aanzien van de nooddruftigen, het kennen van de Zijnen..

In het Hebreeuws Wajda. eig. erkennen als het zijne. Hiermee wordt dan ook niet minder bedoeld, dan dat God het Verbond, dat Hij met Abraham had gesloten, op Israël ging toepassen..

Vers 25

25. En God zag de kinderen van Israël aan, 1) en God kende 2) hen, dat zij Zijn bondgenoten waren, en schikte Zich, om hen te verlossen en hun juk te verbreken.

1) Dat wil zeggen, zag ze aan met een oog van mededogen en ontferming, zag ze aan als het voorwerp voor een bijzondere verlossing. Had het tot hiertoe geschenen, dat Israël als het ware vergeten werd door de Heere, nu zouden Abrahams nakomelingen het ondervinden, dat al zijn lijden wel ter dege bij God, de Heere, bekend was. De uitdrukking, hier gebezigd, is tegenstelling van "iemand de rug toekeren"

2) Verdienen zij het, dat Hij over hen gedachten van vrede zal denken? Ach, nauwelijks zijn nog enkele sporen van Abrahams geloof en Isaak's zachtmoedigheid, en Jakob's moed en Jozefs godsvrucht in hen overgebleven, en, wat de Heere later bij Ezechiël sprak, Hij kon het thans reeds betuigen: "Ik doe het niet om uwentwil, het zij u bekend, schaam u en word schaamrood om uw wegen, gij huis van Israël!".

Soms wordt ons door "God zien en kennen" de weg getekend, die de toorn van God doorloopt, om van uit Zijn heiligheid de ongerechtigheid van de mensen te treffen en te straffen. Soms daarentegen wordt de lijn aangewezen, die van de ellende van de mens tot de Ontferming van God reikt door de Heere zelf is afgebakend. Dat laatste geschiedt in het vijftal uitdrukkingen, die wij hier achtereenvolgens vermeld vinden: het opstijgen van het gekrijt van de ellendigen, het horen van God naar het gekerm, het gedenken aan Zijn verbond, het aanzien van de nooddruftigen, het kennen van de Zijnen..

In het Hebreeuws Wajda. eig. erkennen als het zijne. Hiermee wordt dan ook niet minder bedoeld, dan dat God het Verbond, dat Hij met Abraham had gesloten, op Israël ging toepassen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-2.html. 1862-80.